ECLI:NL:RBDHA:2020:408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
NL19.13869 en NL19.13870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Vollebregt - Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel wegens onjuiste gegevens en achterhouden informatie

In deze zaak hebben eisers, van Syrische nationaliteit, beroep ingesteld tegen de intrekking van hun verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De intrekking vond plaats op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat eisers bij hun aanmelding in Nederland onjuiste gegevens hebben verstrekt en informatie hebben achtergehouden over hun Syrische paspoorten en Bulgaarse verblijfsvergunningen. De rechtbank heeft op 8 januari 2020 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunningen niet met terugwerkende kracht kon plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de onjuiste of achtergehouden gegevens daadwerkelijk tot afwijzing van de oorspronkelijke asielaanvragen zouden hebben geleid. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en verklaarde de beroepen gegrond. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 januari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.13869 en NL19.13870

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] en [eiser] , eisers

V-nummers: [nummer] en [nummer] ,
(gemachtigde: mr. J. Eliya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Steenstra).

ProcesverloopBij besluiten van 20 mei 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aan eisers verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaald tijd ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met terugwerkende kracht tot 6 maart 2013.

Verder is aan eisers niet een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw juncto artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Ten slotte is aan eisers ook geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen N. El Helou. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum] .
2. Eisers zijn bij besluiten van 12 maart 2013 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw met een geldigheidsduur van 6 maart 2013 tot 6 maart 2018. De reden voor verlening van deze vergunningen is dat de verklaringen van eisers met betrekking tot hun gestelde identiteit, nationaliteit en recent verblijf in Syrië voorafgaand aan hun vertrek uit dat land, geloofwaardig werden geacht. Eisers hebben op 21 november 2017 een verlengingsaanvraag ingediend. Bij besluiten van 13 december 2017 is de geldigheidsduur van de aan hen verleende verblijfsvergunningen verlengd tot 6 maart 2023.
3. Na raadpleging van het European Union Visa Information System (EUVIS) is verweerder gebleken dat eisers op 9 september 2016 een visumaanvraag voor Duitsland hebben aangevraagd op de Duitse ambassade in Sofia, Bulgarije. Aan hen is een visum afgegeven, geldig van 27 november 2016 tot 13 december 2016. Bij deze visumaanvragen is door eisers gebruik gemaakt van een Syrisch paspoort met een geldigheidsduur van
21 oktober 2007 tot 20 oktober 2017 respectievelijk 15 april 2010 tot 8 maart 2018.
3.1
Bovenstaande informatie is door de Duitse autoriteiten bevestigd per e-mail op
18 januari 2018. Deze e-mail maakt geen deel uit van het digitale dossier. Verweerder heeft de inhoud ter zitting uiteengezet. De Duitse autoriteiten hebben in de e-mail verder aangegeven dat eisers ten behoeve van hun visumaanvragen een verblijfsvergunning voor Bulgarije hebben laten zien. Kopieën hiervan zijn door de Duitse autoriteiten bijgevoegd. Hieruit blijkt dat de Bulgaarse verblijfsvergunning van [eiser] geldig was van
12 september 2013 tot 20 oktober 2017 en dat de Bulgaarse verblijfsvergunning van [eiseres] geldig was van 29 maart 2016 tot 8 maart 2018.
3.2
Eisers zijn hierover gehoord door verweerder op 30 augustus 2018.
4. Naar aanleiding van de informatie die is gebleken uit EUVIS, de informatie die is verkregen van de Duitse autoriteiten en de verklaringen van eisers zelf heeft verweerder in de bestreden besluiten - waarin de voornemens zijn ingelast - de aan eisers verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw ingetrokken, met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum. Hieraan heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd.
4.1.
Verweerder heeft geconcludeerd dat eisers ten tijde van de verlening van de vergunning willens en wetens onjuiste gegevens hebben verstrekt en gegevens hebben achtergehouden, teneinde zich een gunstiger uitgangspositie te verschaffen in het kader van de beoordeling van hun asielverzoeken. Eisers hebben namelijk ten tijde van hun aanmelding in maart 2013 verzwegen dat zij in het bezit zijn van een Syrisch paspoort en hebben nagelaten dit document te overleggen. Zij hebben expliciet en eenduidig verklaard dat zij nooit een Syrisch paspoort hebben aangevraagd of verkregen. Eisers hebben ook onjuiste verklaringen afgelegd over hun Syrische paspoort.
Hiermee hebben zij onderzoek naar eventuele reisbewegingen en verblijf in andere landen gefrustreerd om zichzelf een gunstiger uitgangspositie te verschaffen in het kader van de beoordeling van hun asielverzoeken.
Verder heeft verweerder vastgesteld dat eisers over hun verblijf in Bulgarije vaag, wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard. Dit bevestigt nog eens de conclusie dat zij in het verleden de Nederlandse autoriteiten hebben misleid om in het bezit te komen van een verblijfsvergunning. Ook heeft verweerder geconcludeerd dat eisers persisteren in deze misleiding om in het bezit te blijven van een verblijfsvergunning.
De vaststelling dat eisers onjuiste informatie hebben verstrekt dan wel informatie hebben achtergehouden om in een gunstiger uitgangspositie te komen wat betreft de verlening van een verblijfsvergunning rechtvaardigt volgens verweerder de conclusie dat de geloofwaardigheid van de overige verklaringen van eisers met betrekking tot de door hen gesteld ondervonden problemen in Syrië, eveneens onderwerp zijn van gerede twijfel.
Wanneer deze gegevens bekend zouden zijn geweest ten tijde van de vergunningverlening, zou aan eisers geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw zijn verleend.
4.2.
In beroep heeft verweerder nog informatie van de Bulgaarse autoriteiten van
20 juni 2019 overgelegd. Daarin wordt de status (residence permit) van eisers in Bulgarije bevestigd en verklaren de Bulgaarse autoriteiten dat eisers toegang krijgen tot het grondgebied van Bulgarije.
5. Eisers betwisten de intrekking van de aan hen verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd. Zij betogen onder meer - samengevat - dat zij niet in een voordeliger positie zijn gekomen door het niet overleggen van hun Syrische paspoort bij de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel. Ook hadden zij ten tijde van het toekennen van de verblijfsvergunning op 12 maart 2013 geen (andere) geldige verblijfsvergunning van een ander veilig derde land. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit wel het geval was.
6. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond van eisers. Verweerder heeft de aan eisers verleende verblijfsvergunningen niet met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum kunnen intrekken. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6.1.
Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
6.2
Op grond van artikel 3.105f, eerste lid, van het Vb wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw ingetrokken dan wel de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan wordt afgewezen, indien sprake is van de situatie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a dan wel c, van de Vw.
6.3.
De rechtbank overweegt dat uit de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 32 en 35 van de Vw (Kamerstukken II, 26 732, nr. 7, p 26) blijkt dat met de intrekking van de verblijfsvergunning op grond van het feit dat er bij de verlening of verlenging onjuiste gegevens zijn verstrekt, slechts wordt beoogd de situatie te herstellen zoals die rechtens zou zijn geweest indien wel de juiste gegevens zouden zijn verstrekt. De intrekking is louter van reparatoire en niet van punitieve aard. Om die reden is dan ook niet vereist dat betrokkene de onjuiste gegevens zelf heeft verstrekt dan wel dat hij op de hoogte was van de verstrekking van de onjuiste gegevens of dat hij daarmee heeft ingestemd. Opzet van betrokkene of diens persoonlijke betrokkenheid in welke vorm dan ook, is ook niet vereist. Het gaat bij de intrekking uitsluitend om herstel naar de situatie zoals die had moeten zijn.
6.4
Verweerder heeft dit vastgelegd in zijn beleid in paragraaf C2/10.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarin staat, voor zover van belang, vermeld:
“ Met het intrekken of niet-verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, Vw, beoordeelt de IND de situatie zoals die zou zijn geweest als de juiste gegevens op het moment van aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bekend zouden zijn geweest.
Als de IND vaststelt dat een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onjuiste gegevens heeft verstrekt of dat over hem door een ander onjuiste gegevens zijn verstrekt, beoordeelt de IND of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige gegevens op grond van artikel 29, eerste en tweede lid, Vw in het bezit moet blijven van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
Als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, beoordeelt de IND of de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de intrekking van de verblijfsvergunning in het land van herkomst een risico loopt op vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid aanhef en onder b Vw. ”
6.5
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling, onder meer de uitspraken van 29 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:280 en 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:444) ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de intrekkingsgrond als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw zich voordoet. Indien verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, is het vervolgens aan de desbetreffende vreemdeling om dit bewijs te weerleggen.
6.6
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers - door ten tijde van hun aanmelding in maart 2013 te verzwijgen dat zij in het bezit zijn een Syrisch paspoort, hierover onjuiste verklaringen af te leggen en dit paspoort niet te overleggen - onjuiste gegevens hebben verstrekt dan wel gegevens hebben achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning zouden hebben geleid.
6.7
Gelet op de datum van afgifte en de geldigheidsduur van de paspoorten van eisers (21 oktober 2007 tot 20 oktober 2017 en 15 april 2010 tot 8 maart 2018) volgt de rechtbank verweerder in zijn redenering dat eisers ten tijde van hun aanmelding in maart 2013 onjuiste gegevens hebben verstrekt en gegevens hebben achtergehouden met betrekking tot hun Syrische paspoorten. Dat eisers daarmee een onderzoek naar eventuele reisbewegingen en verblijf in andere landen hebben gefrustreerd, volgt de rechtbank ook.
Hiermee is echter niet voldaan aan het in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw neergelegde criterium dat de onjuiste of achtergehouden gegevens
tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunningen zouden hebben geleid. Nu de inhoud van de paspoorten - afgezien van de nationaliteit, die niet in geding is - onbekend is, staat niet vast of sprake is van reisbewegingen en/of verblijf in andere landen, welke dit zouden zijn geweest, en of dit tot bijvoorbeeld een Dublin-claim zou hebben geleid.
Dat bekendheid met (de inhoud van) de Syrische paspoorten van eisers tot afwijzing van hun oorspronkelijke asielaanvragen zou hebben geleid staat daarom niet vast. De stelling dat dit waarschijnlijk het geval zou zijn, acht de rechtbank onvoldoende.
6.8
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eisers - door ten tijde van het indienen van hun asielaanvragen in maart 2013 te verzwijgen dat zij vóór 2013 ook al in Bulgarije zijn geweest en daar hebben gewoond, gewerkt en verbleven - onjuiste gegevens hebben verstrekt dan wel gegevens hebben achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid.
6.8.1
De rechtbank stelt vast dat uit de door de Duitse autoriteiten verstrekte kopieën van de Bulgaarse verblijfsvergunningen van eisers blijkt dat de verblijfsvergunning van eiser geldig was van 12 september 2013 tot 20 oktober 2017 en dat de verblijfsvergunning van eiseres geldig was van 29 maart 2016 tot 8 maart 2018. Deze data liggen na de besluiten tot verlening van de verblijfsvergunningen van 12 maart 2013. Daarom is ook hiermee niet voldaan aan het in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw neergelegde criterium dat de onjuiste of achtergehouden gegevens
tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunningen zouden hebben geleid.
Voor zover verweerder heeft gewezen op de door haar overgelegde informatie van de Bulgaarse autoriteiten van 20 juni 2019, overweegt de rechtbank dat daaruit evenmin blijkt dat eisers ten tijde van de besluiten tot verlening van de verblijfsvergunningen al een verblijfsrecht in Bulgarije hadden.
Met de stelling dat het - gelet op de verklaringen van met name eiseres dat zij voor hun komst naar Nederland gedurende vier jaar heeft gewerkt op de Syrische ambassade in Sofia, Bulgarije - in de rede ligt dat eisers voor de datum die is aangegeven op de Bulgaarse verblijfsvergunningen ook in het bezit moeten zijn geweest van een Bulgaarse verblijfsvergunning, heeft verweerder niet met objectieve stukken onderbouwd dat dit verblijfsrecht er ten tijde van de besluiten tot verlening van de verblijfsvergunning ook daadwerkelijk was. Dit klemt te meer nu eisers hebben verklaard dat ze vóór de oorlog in Syrië zijn teruggekeerd naar Syrië en vanuit Syrië rechtstreeks naar Nederland zijn gekomen.
Gelet ook op de tegenwerping dat eisers vage, wisselende en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd met betrekking tot hun verblijf in Bulgarije, had het op de weg van verweerder gelegen om zijn stelling - dat de onjuiste en achtergehouden gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning zouden hebben geleid - met objectief bewijs van enig verblijfsrecht elders te onderbouwen.
6.9
Dat met deze lezing van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw sprake zou zijn van een te “enge” opvatting van dat artikellid, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, volgt de rechtbank niet. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ8715) waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat een omstandigheid niet als een gegeven in de zin van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan worden aangemerkt indien deze zich ten tijde van de besluiten tot verlening en verlenging nog niet had voorgedaan.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat in dit geval vanwege de intrekking van de verblijfsvergunningen tot de ingangsdatum enkel die datum van belang is, en aldus niet de datum van de verlenging.
7. Gelet op het voorgaande zijn de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd. De intrekking van de verblijfsvergunningen van eisers met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum kan geen stand houden. Aan wat eisers overigens aanvoeren, komt de rechtbank daarom niet toe.
8. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt - Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Markwat, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op: 8 januari 2020.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.