Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 19 januari 2017 met één productie;
- de akte aan de zijde van [eiseres] met aanvullende producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 13 september 2017 waarin een comparitie is bevolen; en
- het proces-verbaal van de comparitie van 7 februari 2018
2.De vaststaande feiten
Op basis van bovenstaande bevindingen trekt de inspectie de volgende conclusies:
- in de periode na het eerste inspectiebezoek zijn onvoldoende verbeteringen/resultaten behaald;
- uw organisatie voldoet dientengevolge onvoldoende aan de noodzakelijke voorwaardenscheppende onderwerpen;
- daarnaast is de inspectie van oordeel dat onvoldoende tot geen professionele zorg wordt verleend aan cliënten die een indicatie hebben voor verzorging.’
(…)
Ik onderschrijf uw stelling dat het traject vanaf de aanvraag van de hertoetsing (16 februari 2014) tot en met het besluit de aanwijzing in te trekken (27 oktober 2014) lang heeft geduurd. Het is gebruikelijk dat aanvragen voor hertoetsing voortvarend worden opgepakt en binnen een redelijke termijn worden afgehandeld. Wat een redelijke termijn is, wordt van geval tot geval bezien. Ik constateer evenwel dat door diverse omstandigheden administratieve en procesmatige aard de redelijke beslistermijn met enkele maanden is overschreden. Daar komt nog bij dat het intrekken van de aanwijzing pas op 20 april 2015 op de website van IGZ is geplaatst.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Inleiding
5.De beoordeling
woensdag 3 juni 2020voor een akte aan de zijde van [eiseres] waarin zij zich dient uit te laten over hetgeen is overwogen in de randnummers 4.23 van dit vonnis, vervolgens krijgt de Staat de gelegenheid om bij antwoordakte te reageren;