3.1Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.15 van het bestreden vonnis van 25 mei 2016. Daarmee staat ook in hoger beroep het volgende vast.
3.1.1[appellant] is in zijn hoedanigheid van korporaal bij het [---] pantserinfanteriebataljon bij beschikking van 1 december 2008 geschorst uit zijn functie wegens het vermoeden van het bezit van kinderporno. In het kader van het disciplinaire onderzoek naar aanleiding van het vermoeden van dit bezit is hij meermalen in een hoorzitting gehoord.
3.1.2Van het strafrechtelijk onderzoek is door de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) een proces-verbaal opgemaakt.
3.1.3De militaire politierechter heeft [appellant] op 2 december 2009 veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur wegens het bezit van kinderporno. Tegen deze beslissing heeft hij hoger beroep aangetekend.
3.1.4[appellant] is bij besluit van 26 januari 2010 met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder 1 van het Algemeen militair ambtenarenrecht (hierna: AMAR) met ingang van 1 februari 2010 ontslagen wegens wangedrag buiten de dienst. In het besluit is onder meer het volgende overwogen:
"(...) Uw ontkennende verklaringen (...) zijn ongeloofwaardig omdat de bestandsnamen duidde[n] op kinderporno, u de bestanden meerdere malen heeft geopend, deze zich bevonden in een map met een overzichtelijk aantal bestanden en omdat uw directe collega's hebben geconstateerd dat er kinderpornografie op uw computer stond. Nadat u de kinderporno in uw bezit kreeg, had u er direct afstand van moeten doen en had u aangifte moeten doen van verspreiding van kinderporno. Dat heeft u niet gedaan en dat reken ik u zwaar aan. Ik stel vast dat het bezit van kinderporno een misdrijf is en dat u niet heeft voldaan aan de in artikel 126 (...) AMAR neergelegde verplichting om u te gedragen zoals een goed militair ambtenaar betaamt. Ook heeft u de gedragscode Defensie ernstig geschonden. In de gedragscode is dwingend en klip en klaar omschreven welk gedrag van u wordt verwacht gelet op de unieke taken en verantwoordelijkheden van de Defensieorganisatie. (...) U heeft de belangen van Defensie geschaad en in houding, voorkomen en gedrag niet het goede voorbeeld gegeven. Waarbij ik in ogenschouw neem dat u als ervaren korporaal een voorbeeldfunctie bekleedt. Het bezit van kinderporno is niet-integer en getuigd niet van respect voor de zwakke en kwetsbare positie van kinderen. Reden waarom ik u als militair, verantwoordelijk voor de bescherming van anderen, niet meer vertrouw. Ik concludeer dat u zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag buiten de dienst dat schadelijk is of kan zijn voor uw dienstvervulling en dat niet in overeenstemming is met het aanzien van het militaire ambt. (...)"
3.1.5Tegen dit ontslagbesluit is door de AFMP, in de persoon van de heer [B] (hierna: [B] ), bezwaar gemaakt.
3.1.6In een e-mailbericht van 8 april 2010 heeft [B] het volgende aan [appellant] geschreven:
"(...) Bij deze wil ik je laten weten dat vandaag de gronden van jou[w] bezwaar de deur uit zijn gegaan. (...) Je zal lezen dat ik enkel een paar harde juridische punten heb aangehaald. Dit heb ik bewust gedaan. Indien ik inhoudelijk op de zaak in ga, dan geeft dat te veel stof voor discussie en kan daarmee ook de hoofdpunten worden ondergesneeuwd. Ik heb geen voorlopige voorziening bij de rechtbank aangevraagd. Indien ik dit wel doe, dan zal er hoogstwaarschijnlijk van de rechtbank al een uitspraak liggen, voordat op het bezwaar is beslist. Pakt de uitspraak van de rechter negatief uit, dan ben je verloren. (...) Het risico [is] te groot. Indien jij in hoger beroep m.b.t. de strafzaak wordt vrijgesproken, dan vallen de gronden voor het ontslag ook weg (...)."
3.1.7Op 28 Juni 2010 is op het bezwaar van [appellant] beslist en is het bezwaar ongegrond verklaard. In het besluit op bezwaar is onder meer het volgende overwogen:
"(...) Ten aanzien van uw stelling dat u niet wist van de inhoud van de op uw laptop aangetroffen bestanden, overweeg ik dat de namen van de bestanden op kinderporno wijzen. Voorts is aannemelijk dat u de bestanden in ieder geval tweemaal heeft geopend.
(...) Op grond van vorenstaande overwegingen ben ik van oordeel dat aannemelijk is geworden dat u weet had van de inhoud van de gewraakte bestanden.
(...)
Naar aanleiding van uw opmerking dat hoger beroep tegen het strafvonnis is aangetekend, overweeg ik dat de mogelijkheid dat de strafrechter in hoger beroep wellicht een andere strafrechtelijke kwalificatie zal geven dan in eerste aanleg is gebeurd en/of een lichtere straf zal opleggen, niet afdoet aan mijn verantwoordelijkheid om in rechtspositionele zin op te treden. Hierbij is van belang dat het in het (militair) ambtenarenrecht niet gaat om de vaststelling van strafbare feiten. Deze bezwarenprocedure is dan ook niet strafrechtelijk van aard, maar heeft betrekking op de vraag of u zich aan wangedrag heeft schuldig gemaakt. Een mogelijke vrijspraak of een ontslag van rechtsvervolging in de strafzaak betekent slechts dat de strafrechter niet bewezen heeft geacht dat u strafbare feiten heeft gepleegd of meent dat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond. (...)
Naar mijn oordeel is de motivering van het bestreden besluit deugdelijk en daadkrachtig. Samengevat houdt de motivering in dat u door uw ernstig wangedrag de goede naam van Defensie heeft geschaad. (...)"
3.1.8Op advies van [B] heeft [appellant] geen beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar.
3.1.9Op 15 februari 2011 heeft de militaire kamer van het voormalige gerechtshof Arnhem het hoger beroep van [appellant] ter terechtzitting behandeld. Dit hof heeft het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor nader onderzoek, onder meer om na te gaan of de harde schijf en/of de computer van [appellant] vernietigd zijn dan wel of er door de onderzoekende instantie een kopie van de aangetroffen bestanden is gemaakt. Indien de bestanden nog beschikbaar zouden zijn, dienden deze nader te worden onderzocht.
3.1.10In een arrest van 1 maart 2012 heeft het genoemde hof [appellant] vrijgesproken van het tenlastegelegde bezit van kinderporno. Het bewijsmateriaal is ten onrechte in opdracht van de officier van justitie vernietigd, zodat de juistheid van hetgeen door [appellant] is aangevoerd niet meer kan worden onderzocht. Naar het oordeel van het hof dient de door het Openbaar Ministerie veroorzaakte onzekerheid in het voordeel van [appellant] te strekken, zodat het hof niet bewezen acht dat [appellant] het hem tenlastegelegde heeft begaan.
3.1.11[appellant] heeft zich vervolgens tot de AFMP gewend en onder meer verzocht de rechtmatigheid van zijn ontslag bij Defensie aan te vechten. [B] heeft [appellant] in reactie bij brief van 18 april 2012 het volgende geschreven:
"(...) Dit betreft het strafrechtelijke deel waarvan de wet stelt dat het ten laste gelegde onomstotelijk en verheven boven enige twijfel bewezen dient te zijn.
Met betrekking tot uw ontslag van destijds binnen Defensie is van een andere - wettelijke - orde. Hier is het bestuursrecht van toepassing. Binnen het bestuursrecht dient, in casu voordat overgegaan kan worden tot schorsing met gedeeltelijke inhouding van het salaris en daarop volgend ontslag, sprake te zijn de bestuursrechtelijke bewijslast. Deze bewijslast behoeft niet onomstotelijk en/of boven alle twijfel bewezen te zijn, maar aannemelijk te zijn, waarbij de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur van toepassing zijn. (...)
Tegen uw ontslagbesluit van destijds is door ons bezwaar aangetekend en op 28 juni 2010 heeft u de beslissing op bezwaar ontvangen. (...) Het geheel van de beslissing op bezwaar overziende, daarvan kan niet gezegd worden dat deze beslissing niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen. (...)
Samengevat kan ik u - helaas - niet anders berichten dan dat ik voor u in deze niets meer kan betekenen. Defensie zal u om de meergenoemde redenen zeker niet rehabiliteren, temeer u bent vrijgesproken om reden van vernietiging van de bewijslast. Dit pleit u niet vrij binnen de bestuursrechtelijke kant van de zaak, zoals beschreven in meergenoemde beslissing op bezwaar. Ik sluit niet uit dat dit anders was geweest als het Gerechtshof u op andere gronden had vrijgesproken van het u ten laste gelegde. (...)"
3.1.12De advocaat van [appellant] heeft de minister van Defensie in een brief van 19 juni 2012 verzocht het ontslagbesluit van 26 januari 2010 te herroepen. Dit verzoek is op 10 juli 2012 afgewezen. Het tegen dat besluit gerichte bezwaar is op 10 januari 2013 ongegrond verklaard, waarbij in de motivering onder andere het volgende is geschreven:
"(…) Op 19 juni 2012 is namens u verzocht om terug te komen op meermaals genoemd besluit van 28 juni 2010. Ingevolge artikel 4:6 Awb bent u daarbij gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden die het terugkomen op het besluit kunnen rechtvaardigen
U hebt ter onderbouwing van uw verzoek aangevoerd dat u in hoger beroep bent vrijgesproken. (...) U bent van mening dat de vrijspraak een bewijsstuk vormt van uw standpunten dat u niet wist dat er kinderporno op uw laptop stond en dat er sprake was van een onzorgvuldig onderzoek door de Koninklijke Marechaussee (KMar). In de bezwaarprocedure tegen het ontslagbesluit hebt u beide hiervoor genoemde standpunten ook aangevoerd. De vrijspraak van het Hof Arnhem is het gevolg van het ten onrechte vernietigen van het bewijsmateriaal. Tot een inhoudelijke behandeling is het Hof niet gekomen. Ik ben van mening dat het ten onrechte vernietigen van het bewijsmateriaal niet kan worden aangemerkt als een bewijs van het eerder door u ingenomen standpunt dat u niet wist dat u kinderporno op uw laptop had. Evenmin is met de vrijspraak komen vast te staan dat sprake is zou zijn van een ondeugdelijk onderzoek door de KMar. Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat u geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebt aangevoerd die aanleiding zouden moeten geven tot herroepen van het besluit van 28 juni 2010. Ik ben van mening dat u beide argumenten had kunnen (en moeten) aanvoeren in een beroepsprocedure gericht tegen het besluit van 28 juni 2010. (...) Volledig ten overvloede deel ik u mede dat in de beslissing op bezwaar van 28 juni 2010 uitdrukkelijk is aangegeven dat de mogelijkheid dat de strafrechter in hoger beroep wellicht tot een ander oordeel zou komen, niet afdoet aan mijn verantwoordelijkheid om in rechtspositionele zin op te treden. Het (militaire) ambtenarenrecht gaat niet om de vaststelling van strafbare feiten. (...)"
3.1.13Het tegen deze beslissing op bezwaar gemaakte beroep is door de rechtbank Den Haag op 14 augustus 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen;
"5 De rechtbank overweegt dat uit het besluit van 28 juni 2010, waarbij het bezwaar van eiser tegen het ontslagbesluit van 26 januari 2010 ongegrond is verklaard, blijkt dat verweerder zich bij zijn oordeel dat sprake is van wangedrag niet alleen heeft beperkt tot verwijzing naar het vonnis van de militaire politierechter van 2 december 2009. Verweerder heeft in die beslissing op bezwaar ook een eigen oordeel gegeven ter zake van de feiten en omstandigheden en is daarbij inhoudelijk ingegaan op de diverse verklaringen van eiser tijdens het horen op 14 oktober 2009 en 8 mei 2009 en tijdens de strafzitting op 2 december 2009. Het besluit van 28 juni 2010 staat, nu eiser daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend, in rechte vast. De redenen die eiser heeft aangevoerd voor het niet instellen van beroep tegen het besluit van 28 juni 2010, kunnen hier niet aan afdoen. De rechtbank overweegt in dit kader dat eiser gronden tegen de betreffende ovenwegingen van verweerder naar voren had kunnen brengen in een beroepsprocedure. De rechtbank had met toepassing artikel 7 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 (MAW 1931) de behandeling van dat beroep kunnen schorsen tot na afloop van het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank had vervolgens bij haar oordeel in die procedure het vrijsprekend arrest van het hof van 1 maart 2012 alsmede de betreffende overwegingen van verweerder kunnen toetsen met inachtneming van het toetsingskader zoals blijkt uit vaste jurisprudentie van de Raad (CRvB 28 september 2000, TAR 2000/154, en CRvB 29 april 2010, LJN: BM6967, op het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 28 juli 2008, AWB 07/9559 MAWKMA). Dat eiser zich slechts heeft gericht op de strafrechtelijke procedure op basis van de aanname dat de bestuursrechtelijke procedure zinloos zou zijn geweest, komt dan ook voor zijn rekening.
6 Hoewel de uitkomst van de strafrechtelijke procedure tegen eiser op zichzelf wel als nieuw gegeven kan worden aangemerkt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
De rechtbank overweegt dat de vrijspraak door het gerechtshof Arnhem het gevolg is van het ten onrechte vernietigen van het bewijsmateriaal door het OM. (...)
Voor zover eiser heeft willen betogen dat met het vrijsprekend arrest van het gerechtshof Arnhem in casu is gegeven dat hij geen kennis had van enige kinderporno op zijn laptop en derhalve geen sprake kan zijn van wangedrag, overweegt de rechtbank dat de redenen van de vrijspraak, zoals vermeld in dit arrest, meegewogen dienen te worden. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de Raad van 27 februari 1992, LJN: AK5305. Nu geen sprake is geweest van vrijspraak op grond van een inhoudelijke strafrechtelijke beoordeling van de feiten, komt aan eerdergenoemd arrest niet de door eiser voorgestane betekenis toe."
3.1.14In een uitspraak van 19 februari 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank Den Haag bevestigd. Naar het oordeel van de Centrale Raad is niet komen vast te staan dat op de computer van [appellant] geen kinderporno heeft gestaan. Het betoog van [appellant] bij het gerechtshof dat op zijn computer geen kinderporno aanwezig was, had hij ook in een beroepsprocedure tegen het besluit van 28 juni 2010 kunnen aanvoeren, maar dat heeft hij om hem moverende redenen niet gedaan, aldus de Centrale Raad van Beroep. De minister van Defensie heeft het verzoek tot herroeping van het ontslagbesluit dan ook terecht afgewezen wegens het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.