ECLI:NL:RBDHA:2020:3978
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Inkomen uit vermogen en bijstandsuitkering; rente over niet-opeisbare vordering
Op 20 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres ontving een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw) en had een niet-opeisbare vordering van € 100.000,-, waarvan zij een derde deel gerechtigd was. De rente over deze vordering bedroeg 4% per jaar, wat resulteerde in een maandelijkse ontvangst van € 111,11. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders, heeft dit bedrag als inkomen aangemerkt en op de bijstandsuitkering van eiseres in mindering gebracht. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de rente die eiseres ontvangt, moet worden aangemerkt als inkomen in de zin van de Participatiewet. De rechtbank oordeelde dat de rente-inkomsten, hoewel ze voortkomen uit een niet-opeisbare vordering, als inkomen moeten worden beschouwd omdat eiseres vrijelijk kan beschikken over deze rente. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep ter ondersteuning van haar oordeel.
Eiseres voerde aan dat zolang de vordering niet opeisbaar is, de rente als vermogen moet worden aangemerkt en niet als te verrekenen inkomsten. De rechtbank verwierp dit argument en concludeerde dat de rente-inkomsten terecht op de bijstandsuitkering in mindering zijn gebracht. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er werd opgemerkt dat de uitspraak later openbaar zou worden gemaakt.