ECLI:NL:RBDHA:2020:3925
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning wegens verplaatsing hoofdverblijf buiten Nederland en beroep ongegrond
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning. Eiser, een Turkse nationaliteit houder, had sinds 27 juli 1995 een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 6 september 2018 de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken, omdat hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland zou hebben verplaatst. Dit besluit werd door eiser bestreden, waarbij hij aanvoerde dat hij buiten zijn wil om meer dan zes maanden in Turkije had verbleven vanwege psychische problemen en gedwongen opnames in een psychiatrische kliniek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser meer dan zes maanden buiten Nederland heeft verbleven en dat hij niet heeft aangetoond dat deze situatie buiten zijn schuld is ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de stukken die eiser had overgelegd niet voldoende waren om zijn stellingen te onderbouwen. Eiser had geen bewijs geleverd dat hij gedwongen was opgenomen in Turkije gedurende de relevante periode. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat eiser uit eigen beweging Nederland had verlaten en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het bestreden besluit op juiste gronden was genomen. Eiser had geen recht op een proceskostenvergoeding, en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zou later gepubliceerd worden op de website van de rechtspraak.