ECLI:NL:RBDHA:2020:3289
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van een frauduleus verkregen verblijfsvergunning na intern onderzoek door de IND
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de intrekking van een verblijfsvergunning. De verblijfsvergunning was verleend op basis van 'overige humanitaire redenen', maar werd ingetrokken op grond van artikel 19 in samenhang met artikel 18, lid 1, onder c en f van de Vreemdelingenwet (Vw). De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had een intern onderzoek ingesteld naar mogelijke fraude bij de afgifte van verblijfsvergunningen, waarbij 16 vergelijkbare zaken naar voren kwamen. De rechtbank oordeelde dat de IND voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de vergunning, en dat de eiser niet in staat was geweest om de tegenbewijs te leveren. De rechtbank concludeerde dat de intrekking niet in strijd was met de beginselen van rechtszekerheid en vertrouwen, aangezien de eiser geen bijzondere feiten of omstandigheden had aangevoerd die rechtvaardigden dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn vergunning niet zou worden ingetrokken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.