ECLI:NL:RVS:2009:BK3313

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809179/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wegens onjuiste verklaringen en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van de hoofdpersoon en haar dochter, die op 16 juni 1997 als vluchteling zijn toegelaten. Op 1 april 2001 werd hun status omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De overige vreemdelingen, afhankelijk van de hoofdpersoon, kregen op 1 april 2003 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die later werd omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie heeft echter op basis van onjuiste gegevens, die door de hoofdpersoon zijn verstrekt, de intrekking van de verblijfsvergunningen overwogen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris, door niet opnieuw het recht op verblijf van de hoofdpersoon te beoordelen en geen onderzoek te doen naar de familiebanden, het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat de onjuiste verklaringen niet zouden leiden tot intrekking van de verblijfsvergunningen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris niet kon overgaan tot intrekking van de vergunningen, omdat de vreemdelingen er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat hun vergunningen niet zouden worden ingetrokken. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

200809179/1/V2.
Datum uitspraak: 9 november 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 20 november 2008 in zaken nrs. 07/28808, 07/28865, 07/28873, 07/28868, 07/28871, 07/28869, 07/28870, 07/28867 en 07/28866 in de gedingen tussen:
[vreemdeling A], [vreemdeling B] en hun zeven kinderen
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 15 juni 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) de aan [vreemdeling A], [vreemdeling B] en hun zeven kinderen (hierna: de vreemdelingen) verleende verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 november 2008, verzonden op 24 november 2008, heeft de rechtbank 's Gravenhage (hierna: de rechtbank) de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten van 15 juni 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 december 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2009, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. B.M. Kristel, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, en de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. T. Bissessur, advocaat te Zoetermeer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In de grief betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdelingen er onder de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat de aan hen verleende verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd niet zouden worden ingetrokken. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank door aldus te overwegen, de vaste jurisprudentie van de Afdeling met betrekking tot de precieze invulling van het vertrouwensbeginsel niet heeft onderkend. De staatssecretaris betoogt dat [vreemdeling A] (hierna: de hoofdpersoon) op basis van onjuiste of onvolledige informatie rechten heeft verworven. De vreemdelingen hadden er daarom steeds rekening mee dienen te houden dat op enig moment rechtsherstel kon plaatsvinden. Verder kon slechts aan een expliciete mededeling van de staatssecretaris dat die valse en/of onvolledige gegevens niet worden tegengeworpen, een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat de verblijfsvergunningen niet zouden worden ingetrokken. Die mededeling is in het onderhavige geval niet gedaan. De staatssecretaris heeft in dit kader verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 21 december 2005 in zaak nr. 200506113/1 (JV 2006/52) en 9 maart 2004 in zaak nr. 200307667/1 (JV 2004/183).
2.2. Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 33 van die wet, worden ingetrokken, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
2.3. De hoofdpersoon heeft tijdens een op 16 november 2000 gehouden gehoor verklaard dat zij bij haar aanvraag om toelating als vluchteling onjuiste informatie heeft verstrekt. Zo heeft zij verklaard onder meer als gezinsleden kinderen te hebben opgegeven die niet haar eigen kinderen zijn, en zowel onder haar eigen naam als onder de naam van haar zwager asiel te hebben aangevraagd.
2.4. Niet in geschil is dat de staatssecretaris gelet hierop bevoegd was om de verblijfsvergunning van de hoofdpersoon en de afhankelijke verblijfsvergunningen van de overige vreemdelingen in te trekken. Ter beoordeling staat thans of de rechtbank op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat het beginsel dat gewekt vertrouwen dient te worden gehonoreerd, er aan in de weg stond dat de staatssecretaris gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de verleende verblijfsvergunningen in te trekken.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld voormelde uitspraak van 21 december 2005), dient een vreemdeling die op basis van onjuiste of onvolledige informatie rechten verwerft, er steeds rekening mee te houden dat op enig moment rechtsherstel kan plaatsvinden. Evenwel kunnen zich zodanige bijzondere feiten en/of omstandigheden voordoen dat de desbetreffende vreemdeling er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een verleende verblijfsvergunning niet zal worden ingetrokken. Voor zover de staatssecretaris onder verwijzing naar voormelde uitspraak van 9 maart 2004 heeft betoogd dat in dit geval slechts sprake kan zijn van evenbedoeld gerechtvaardigd vertrouwen ingeval van een expliciete mededeling dat de onjuiste of onvolledige informatie niet zal worden tegengeworpen, kan de staatssecretaris in dat betoog niet worden gevolgd, nu de onderhavige situatie wezenlijk verschilt van de situatie als aan de orde in de zaak waarin op 9 maart 2004 voormelde uitspraak is gedaan.
De hoofdpersoon en haar dochter [dochter] zijn op 16 juni 1997 toegelaten als vluchteling. Op 1 april 2001 is deze status van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Aan de overige vreemdelingen is bij besluit van 1 april 2003 een van de hoofdpersoon afhankelijke verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, met een geldigheidsduur van 24 december 2002 tot 24 december 2005. Met uitzondering van één van de kinderen van de hoofdpersoon, is bovendien aan deze vreemdelingen vervolgens bij besluit van 24 mei 2006 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend. De staatssecretaris heeft in het gehoor van 16 november 2000, op grond waarvan kon worden vastgesteld dat de hoofdpersoon op basis van onjuiste gegevens rechten heeft verworven geen aanleiding gezien het recht op verblijf hier te lande van de hoofdpersoon opnieuw te beoordelen en te onderzoeken of er reden was de verleende verblijfsvergunning in te trekken. Naar aanleiding van het onderzoek om de familiebanden van de hoofdpersoon met de overige vreemdelingen vast te stellen, waarvan de resultaten op 24 december 2002 bekend zijn geworden, heeft de staatssecretaris evenmin een dergelijk onderzoek gedaan. Integendeel, de staatssecretaris heeft aan de overige vreemdelingen van de hoofdpersoon afhankelijke verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd verleend die later zijn omgezet in verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd. Een plausibele verklaring daarvoor heeft de staatssecretaris niet kunnen geven. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de staatssecretaris onder deze omstandigheden, zoals ter zitting bij de Afdeling nader toegelicht, door te handelen en na te laten als hierboven omschreven, waarvoor de staatssecretaris geen verklaring heeft kunnen geven, in dit geval bij de vreemdelingen het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat het afleggen van onjuiste verklaringen door de hoofdpersoon niet langer grond vormde om verblijf hier te lande alsnog te weigeren en dat de hun nadien verleende verblijfsvergunningen derhalve niet zouden worden ingetrokken. De rechtbank is terecht tot eenzelfde oordeel gekomen. De grief slaagt reeds hierom niet.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Van Helvoort
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2009
361.
Verzonden: 9 november 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak