ECLI:NL:RBDHA:2020:3288
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van verblijfsvergunning op basis van frauduleuze afgifte en onvoldoende onderbouwing door eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de intrekking van een verblijfsvergunning. De verblijfsvergunning was verleend op basis van artikel 8 van het EVRM, maar werd ingetrokken op grond van artikel 19 in samenhang met artikel 18, lid 1, onder c en f van de Vreemdelingenwet (Vw). De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had een intern onderzoek ingesteld naar mogelijke fraude bij de afgifte van verblijfsvergunningen, waarbij het dossier van eiser naar voren kwam als een van de 16 onderzochte zaken. De rechtbank oordeelde dat de IND voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de vergunning, aangezien eiser niet kon aantonen dat hij voldeed aan de voorwaarden voor de vergunning en er onregelmatigheden in zijn dossier waren aangetroffen.
Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met de beginselen van rechtszekerheid en vertrouwen. Eiser had geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigden dat zijn vergunning niet zou worden ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had besloten tot intrekking van de verblijfsvergunning en dat de beroepsgrond van eiser faalde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.