ECLI:NL:RBDHA:2020:3287
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van een frauduleus verkregen verblijfsvergunning na intern onderzoek door de IND
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de intrekking van een verblijfsvergunning. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was verleend op basis van niet tijdelijke humanitaire gronden. De Staatssecretaris heeft deze vergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 11 oktober 2016, na een intern onderzoek van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) naar mogelijke frauduleuze afgifte van verblijfsvergunningen. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking van onregelmatigheden in het dossier van de eiser, evenals in andere vergelijkbare zaken. De rechtbank oordeelde dat de IND voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de verblijfsvergunning op basis van artikel 19 van de Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c en f van dezelfde wet. De eiser voerde aan dat de intrekking in strijd was met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank verwierp deze stelling. De rechtbank stelde vast dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die het vertrouwen van de eiser in de geldigheid van zijn verblijfsvergunning konden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.