In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 april 2020, zijn drie zaken behandeld met betrekking tot de aanvragen van eiser voor bijzondere bijstand en de bijstandsuitkering. Eiser had beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, die zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor tandartskosten en kosten van het eigen risico van de zorgverzekering hadden afgewezen. Daarnaast was er een beroep tegen de verlaging van zijn bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet. De rechtbank oordeelde dat het beroep in de eerste twee zaken niet-ontvankelijk was, omdat eiser zijn beroepschriften te laat had ingediend. De rechtbank vond de redenen die eiser aanvoerde voor de termijnoverschrijding niet voldoende om deze te rechtvaardigen. In de derde zaak, waarin het beroep tegen het bestreden besluit III werd behandeld, oordeelde de rechtbank dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van gronden. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had bij de beroepen, omdat verweerder in het intrekkingsbesluit volledig tegemoet was gekomen aan zijn bezwaren. De rechtbank droeg verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden, omdat de opgelegde maatregel was ingetrokken na het indienen van het beroep.