ECLI:NL:RBDHA:2020:3112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde maatregel op PW-uitkering wegens gebrek aan concreet werkaanbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een uitkeringsgerechtigde, en het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW) met 100% was verlaagd gedurende de maand december 2018. Verweerder stelde dat eiser een concreet werkaanbod had geweigerd, maar eiser betwistte dit. Tijdens de zitting op 11 maart 2020 werd duidelijk dat er geen bewijs was dat er daadwerkelijk een concreet werkaanbod was gedaan. De rechtbank oordeelde dat het aan verweerder was om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel was voldaan. De rechtbank concludeerde dat er geen feitelijke grondslag was voor de maatregel, omdat er geen bewijs was dat de inhoud van de werkzaamheden met eiser was besproken of dat er een contract in het vooruitzicht was gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Eiser had ook verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente, wat door de rechtbank werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3379

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, verweerder

(gemachtigde: P. Kruijk).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering krachtens de Participatiewet (PW) van eiser bij wijze van maatregel over de maand december 2018 met 100% verlaagd.
Bij besluit van 15 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat aan eiser een maatregel van 100% gedurende één maand opgelegd moet worden, aangezien eiser geweigerd heeft algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Eiser heeft bij FM’s dienstverlening per 3 december 2018 een baan als afwasser aangeboden gekregen, maar eiser heeft, ondanks een afspraak daartoe, geen contact opgenomen met deze werkgever.
2. Eiser voert aan dat het enkele feit dat de functie van afwasser beschikbaar was en dat hij gevraagd was voor een gesprek over deze vacature, ontoereikend is voor de conclusie dat er een concreet werkaanbod was. Het ging slechts om een gesprek om te toetsen of hij voldoende gemotiveerd was. Er is geen verklaring van de werkgever waarin wordt bevestigd dat hij bij deze werkgever kon komen werken en alleen maar het aanbod hoefde te aanvaarden. Daarnaast was er sprake van een misverstand. Hij wilde wel degelijk solliciteren.
3. Het besluit tot het opleggen van een maatregel is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Verweerder moet dan ook aannemelijk maken dat eiser een baanaanbod van FM’s dienstverlening heeft geweigerd.
4. In geschil is of aan eiser een concreet werkaanbod is gedaan. Volgens vaste rechtspraak is een werkaanbod in beginsel concreet als de werkgever met de sollicitant ten minste de aard van de werkzaamheden heeft besproken, zich de opvatting heeft gevormd dat de sollicitant voor de uitoefening van deze werkzaamheden geschikt is en kenbaar heeft gemaakt dat hij de sollicitant in dienst zou kunnen en willen nemen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:851). Uit eveneens vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat van een voldoende concreet werkaanbod kan blijken wanneer uit een conceptarbeidsovereenkomst of enig ander bewijs bijvoorbeeld de plaats van tewerkstelling, het aantal te werken uren en de verdiensten blijken. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 29 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1424).
5. In het dossier bevindt zich een email van de werkgever FM’s dienstverlening met de volgende inhoud:
“In week 48 heb ik contact opgenomen met de heer [eiser] over de werkzaamheden als afwasser. Omdat ik zeker wilde weten dat mijnheer écht geïnteresseerd was in deze baan heb ik met hem afgesproken dat hij mij zondagmiddag 2 of maandag 3 december 2018 terug zou bellen om een persoonlijke afspraak te plannen. Zoals ik al vermoedde heeft mijnheer nooit meer contact met mij opgenomen.”
6. Eiser heeft ter zitting verklaard dat de werkgever op vrijdag in week 48 contact met hem heeft opgenomen, maar dat dit slechts een gesprekje van 5 minuten was. In dat gesprekje vroeg hij aan de werkgever of hij die dag langs kon komen, maar dat kon niet. De werkgever vertelde aan hem dat hij de maandag daarna telefonisch een afspraak kon maken en dat hij daarvoor opgebeld zou worden. Omdat hij die maandag niets hoorde van de werkgever, heeft eiser contact opgenomen met de werkgever, maar er werd niet opgenomen, aldus eiser.
7. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat aan eiser een concreet werkaanbod is gedaan. Uit geen enkel gedingstuk kan worden opgemaakt dat met eiser de inhoud van de werkzaamheden zijn besproken, dat met hem is gesproken over het aantal te werken uren, wat zijn verdiensten zouden zijn en of er een contract in het vooruitzicht werd gesteld. Verweerder heeft ter zitting gewezen op het contact dat er tussen de werkgever en een contactfunctionaris van de gemeente Waddinxveen is geweest omtrent de inhoud van de werkzaamheden en dat daaruit blijkt dat er sprake was van een concreet werkaanbod. De rechtbank heeft in het dossier hiervan geen gedingstuk gevonden. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting ook bevestigd dat van voornoemd contact geen schriftelijk stuk in het dossier zit. Voorts kan uit de email van de werkgever evenmin worden opgemaakt dat er sprake was van een concreet werkaanbod. Eiser wordt gevolgd in zijn standpunt dat het slechts ging om een gesprek om te toetsen of hij voldoende gemotiveerd was. Bovendien kan uit hetgeen eiser ter zitting heeft verklaard worden opgemaakt, dat het eiser niet kan worden verweten dat er geen contact met de werkgever heeft plaatsgevonden.
8. Gelet op het voorgaande was er naar het oordeel van de rechtbank geen feitelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel. Het beroep van eiser is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 13 december 2018 te herroepen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-,- en een wegingsfactor 1).
11. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente. Voor zover deze uitspraak resulteert in een nabetaling aan eiser, draagt de rechtbank verweerder op hierover de wettelijke rente te berekenen en te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank :
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van
het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-;
- wijst het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente toe.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.