ECLI:NL:RBDHA:2020:2671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
NL19.21051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Iraanse nationaliteit, had op 8 november 2016 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 10 oktober 2017 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing op 16 november 2017 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Na een aantal juridische stappen, waaronder een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, heeft verweerder op 12 augustus 2019 de aanvraag van eiser ingewilligd, maar met een voorbehoud over de verblijfsrechten in Albanië.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit voorbehoud, maar de rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank stelt vast dat de asielaanvraag van eiser inmiddels is ingewilligd en dat hij in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank concludeert dat er geen juridische consequenties zijn verbonden aan de bestreden passage in het besluit van verweerder, omdat deze passage geen invloed heeft op de verleende verblijfsvergunning.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, en is bekendgemaakt in het openbaar, hoewel niet op een reguliere zitting vanwege de coronamaatregelen. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.21051

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Demoed).

ProcesverloopBij besluit van 10 oktober 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 16 november 2017 [1] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 oktober 2017 vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.
Bij uitspraak van 3 mei 2019 [2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de uitspraak van 16 november 2017 bevestigd.
Eiser heeft verweerder op 17 juni 2019 in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 3 juli 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag.
Bij uitspraak van 7 augustus 2019 [3] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, dit beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag te nemen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-.
Bij besluit van 12 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1968. Op 8 november 2016 heeft eiser zijn asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat Albanië voor eiser als veilig derde land kan worden beschouwd. In de genoemde uitspraak van 16 november 2017 heeft de rechtbank overwogen dat het aan verweerder is om te onderzoeken of er redenen zijn om aan te nemen dat eiser wordt toegelaten tot Albanië en dat verweerder daar in het licht van de informatie waar eiser een beroep op heeft gedaan niet zonder nader onderzoek vanuit kan gaan.
2.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarna met het bestreden besluit ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. De vergunning is verleend met ingang van 8 november 2016, geldig tot 8 november 2021. In het besluit staat ook het volgende vermeld: “Ten overvloede wordt opgemerkt dat de asielaanvraag van betrokkene onder voorbehoud wordt ingewilligd, in afwachting van de resultaten van het ingestelde onderzoek naar zijn verblijfsrecht in en toelating tot Albanië” (hierna: de bestreden passage).
3. Eiser voert aan dat uit de bestreden passage volgt dat een voorbehoud is gemaakt voor het inwilligen van de asielaanvraag en dat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. Daarom is het bestreden besluit onrechtmatig voor wat betreft het gemaakte voorbehoud.
3.1
Verweerder betwist dat, omdat de bestreden passage nadrukkelijk vooraf wordt gegaan door een “ten overvloede”. Dat betekent dat dit voor de inwilliging, de verleende verblijfsvergunning en de daaraan verbonden rechten, geen (juridische) consequenties heeft. Nu eiser met het indienen van het beroep tegen de ten overvloede overweging niet in een gunstiger positie kan komen te verkeren, meent verweerder dat eiser geen procesbelang heeft bij het onderhavige beroep.
3.2
Daarmee ligt de vraag voor of eiser belang heeft bij de beoordeling van het beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] is geen sprake van een actueel en reëel procesbelang als een vergunning is verleend, tenzij de betrokkene in een gunstiger positie kan komen door een sterker verblijfsrecht te krijgen. Ook is er geen belang bij een inhoudelijk oordeel over mededelingen van informatieve aard, die alleen voor toekomstige aanvragen van belang zijn [5] .
3.2.1
Vast staat dat de asielaanvraag van eiser is ingewilligd en eiser in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel. Er is niet gesteld en ook niet gebleken dat eiser niet de rechten heeft die volgen uit die vergunning en evenmin zijn die rechten onder het kopje “rechtsgevolgen” in het bestreden besluit afhankelijk gesteld van de resultaten van het onderzoek, zoals dat is omschreven in de bestreden passage. Die passage wordt bovendien ingeleid door de woorden “ten overvloede”. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een daadwerkelijk voorbehoud. Dat betekent ook dat de uitkomst van dit beroep niet tot een voor eiser gunstiger resultaat kan leiden.
Verweerder heeft zich in deze procedure vanaf het begin op het standpunt gesteld dat de mogelijkheden voor verblijf in en toegang tot Albanië in de weg staan aan eisers recht op een asielvergunning. Maar inmiddels heeft verweerder de asielaanvraag zonder voorbehoud ingewilligd. Daarmee heeft verweerder dus uitdrukkelijk en ongeclausuleerd de weigeringsgrond die is gebaseerd op de mogelijkheden voor toegang tot en verblijf in Albanië prijsgegeven. Eiser heeft daarmee een onvoorwaardelijke eigen verblijfsvergunning asiel gekregen die niet afhankelijk is van het verblijfsrecht van iemand anders of van een andere omstandigheid. De vergelijking met de zaken in de aangehaalde uitspraken van de Afdeling [6] gaan naar het oordeel van de rechtbank daarom ook niet op. De asielvergunning van eiser kan alleen op basis van de omstandigheden als genoemd in artikel 32 Vw worden ingetrokken. Eisers gemachtigde heeft op zitting nog aangevoerd dat, ook al is er geen sprake van een daadwerkelijk voorbehoud, de bestreden passage wel het (rechts)gevolg heeft dat eiser bij een mogelijke intrekking van zijn verblijfsvergunning geen beroep meer kan doen op het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank volgt dat in het licht van de jurisprudentie van de Afdeling over procesbelang ten aanzien van mededelingen van informatieve aard niet. Nog afgezien van de vraag of een verblijfsrecht in Albanië een juridische basis voor intrekking zou kunnen opleveren, kan eiser in een eventuele intrekkingsprocedure op die grond alle gronden aanvoeren die hij wenst, ook over de vraag wat de betekenis is van de bestreden passage voor de beoordeling van die eventuele intrekking.
3.2.2
De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL17.10834
2.201709354/1/V2
3.NL19.15326
4.Zoals bijvoorbeeld de uitspraak van 3 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3202) en de daarin genoemde jurisprudentie.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van16 maart 2011, 2010056421/H3.
6.Uitspraken van de Afdeling van 1 oktober 2018 ECLI:NL:RVS:2018:3731 en van 9 mei 2018 ECLI:NL:RVS: 2018:1611.