In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 12 maart 2020 is eiser niet verschenen, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat Nederland mag uitgaan van de zorgvuldigheid van de Spaanse autoriteiten. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Spanje geen toegang zou krijgen tot opvang en dat er ernstige tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over zijn geboortedatum en minderjarigheid verworpen, omdat hij geen identificerende documenten heeft overgelegd en niet heeft aangetoond dat de Spaanse registratie onjuist is. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de Staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.