In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 maart 2020, is de voorzieningenrechter geconfronteerd met een verzoek om een voorlopige voorziening in een asielzaak. De verzoeker, die niet is verschenen op de zitting, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit werd bestreden door de verzoeker, die tevens vroeg om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 12 maart 2020, waar de verzoeker afwezig was, maar de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak in een aanverwante zaak (NL20.4975), waarin het beroep van de verzoeker ongegrond werd verklaard. Gezien deze uitspraak was er volgens de voorzieningenrechter geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, en werd het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft verder geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en aan partijen bekendgemaakt, waarbij is aangegeven dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.