ECLI:NL:RBDHA:2020:2408
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en niet-ontvankelijkheid bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, welke door de staatssecretaris met terugwerkende kracht vanaf 12 juni 2018 was ingetrokken. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de eiser tegen deze intrekking niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar buiten de daarvoor gestelde termijn was ingediend. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het primaire besluit op de juiste wijze heeft bekendgemaakt, namelijk door het te verzenden naar het laatst bekende adres van de eiser in de Basisregistratie Personen (BRP). De rechtbank oordeelde dat de eiser niet tijdig bezwaar had gemaakt, omdat hij niet had gereageerd op de brieven van de staatssecretaris en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De eiser had de verplichting om een postadres door te geven, gezien zijn zwervende bestaan.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.