ECLI:NL:RBDHA:2020:2284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
NL19.7449, NL19.7450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag tot toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet op medische gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Sri Lankaanse man, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Eiser had op 2 april 2019 een aanvraag ingediend, die op 17 mei 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Eiser stelde dat hij medische redenen had die hem verhinderden om Nederland te verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser medische problemen heeft, maar oordeelde dat er geen medische noodsituatie op korte termijn was die een uitzetting zou kunnen verhinderen. De rechtbank concludeerde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) een zorgvuldig en concludent advies had uitgebracht, waaruit bleek dat er geen acute medische noodzaak was voor het verlenen van uitstel van vertrek. Eiser had geen actuele medische informatie overgelegd die aanleiding gaf tot twijfel aan het BMA-advies. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. De rechtbank oordeelde ook dat de staatssecretaris zijn hoorplicht niet had geschonden, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/7449 (beroep)
AWB 19/7450 (voorlopige voorziening)
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 28 januari 2020 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1974, van Sri Lankaanse nationaliteit, eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser)
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 2 april 2019 om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 september 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 30 september 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig A.P. Shanthan, tolk in de Tamil taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijgesteld te worden van de verplichting om griffierecht te betalen. Hij heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 [1] wordt dit verzoek toegewezen, zodat eiser vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht in zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening.
Ten aanzien van het beroep
Het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA)
2. Eiser verblijft in Nederland zonder verblijfstitel en moet Nederland daarom in beginsel verlaten. Hij wil echter uitstel van vertrek in verband met zijn medische gesteldheid. Hij heeft daartoe op 2 april 2019 onderhavige aanvraag gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft het BMA op verzoek van verweerder op 17 mei 2019 een advies uitgebracht. In het BMA-advies staat dat eiser een arterioveneuze malformatie heeft van de linkerarm (elleboog) waardoor hij een bipiramidaal syndroom heeft opgelopen van diezelfde linkerarm (elleboog). Verder heeft eiser ook last van zwakte en afname in de omvang van zijn rechteronderbeen en een spastisch looppatroon rechts. Ook is sprake van scoliose van de rug. Daarnaast kampt eiser door deze klachten met een depressief gevoel. Eiser slikt een aantal medicijnen. Dit zijn pijnstillers, een maagzuurremmer en antidepressiva. In het BMA-advies staat verder dat eiser in staat is om te reizen. Wel zijn er aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is, te weten reisbegeleiding door een volwassene of verpleegkundige. Ook moet eiser tijdens de reis geregeld bewegen en voor de reis met zijn behandelaar overleggen of tijdens de reis bloedverdunnende medicatie nodig is. Tot slot staat in het BMA-advies dat bij het uitblijven van zijn huidige behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Bij uitblijven van behandeling van de elleboog moet op lange termijn een amputatie van een deel van de arm worden overwogen. Wat betreft de rugklachten, is op lange termijn niet uitgesloten dat verdere invaliditeit zal optreden.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft eisers aanvraag in het primaire besluit – gehandhaafd bij het bestreden besluit – afgewezen. Samengevat stelt verweerder zich op het standpunt dat, uitgaande van het BMA-advies, bij het uitblijven van de behandeling voor de fysieke en psychische klachten geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Eiser heeft geen actuele medische informatie overgelegd, dan wel feiten en omstandigheden gesteld die aanknopingspunten opleveren voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA‑advies. Ook anderszins is hiervan niet gebleken, zodat geen aanleiding bestaat eiser in aanmerking te laten komen voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000, aldus verweerder. Verder stelt verweerder dat stukken die kort voor de zitting zijn overgelegd, geen aanleiding geven anders te oordelen.
Beroepsgronden eiser
4.1
Eiser heeft de rechtbank zeven werkdagen voor de zitting stukken toegezonden. Uit de stukken blijkt dat eiser zijn linkerarm (elleboog) op meerdere plekken heeft gebroken. Verder blijkt uit de stukken dat eiser meerdere afspraken heeft gehad bij een neuroloog en orthopedisch chirurg en dat hij op 13 januari 2020 een vervolgafspraak heeft. Of deze afspraak ziet op een operatieve ingreep of een voorbereiding op een operatieve ingreep weet eiser niet.
4.2
Eiser heeft naar voren gebracht dat het BMA-advies onvolledig en onzorgvuldig is. Volgens eiser is de constatering in het BMA-advies ten aanzien van de tijdelijke aard van de aandoeningen onjuist. Eiser staat al jarenlang onder medische behandeling en uit de medische stukken kan niet worden geconcludeerd dat de aandoeningen waaraan eiser lijdt, te genezen zijn. Verder betoogt eiser dat hij aan diverse medische klachten lijdt, maar dat daar in het BMA-advies geen onderscheid in wordt gemaakt. Volgens eiser dient nader gemotiveerd te worden waarom de behandeling als tijdelijk van aard wordt aangemerkt. Ook heeft de medisch adviseur verklaard dat de klachten bij het uitblijven van behandeling zullen verergeren, maar dat is niet onderbouwd. In dit kader betoogt eiser dat voor de beantwoording van vraag vier in het BMA-advies niet kan worden volstaan met een verwijzing naar de beantwoording van vraag drie. Verder betoogt eiser dat bij de beoordeling in het BMA-advies of bij het uitblijven van zijn huidige behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan, niet is voldaan aan de eisen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) hieraan stelt [2] en het arrest Paposhvili. [3] Volgens eiser is uitzetting in strijd met artikel 3 van het EVRM. [4] De medisch adviseur heeft bovendien ten onrechte de landgebonden vragen niet beantwoord. Gezien het bovenstaande betoogt eiser dat verweerder zijn vergewisplicht heeft geschonden. Daarnaast voert eiser aan dat hij geen toegang heeft tot de behandeling in zijn land van herkomst. Tot slot is eiser van oordeel dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser medische problemen heeft. In geschil is of verweerder zich er voldoende van heeft vergewist of het BMA-advies zorgvuldig en concludent is en of eiser voldoende aanknopingspunten heeft aangedragen om daaraan te twijfelen. De rechtbank overweegt als volgt.
5.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] moet verweerder, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
5.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Eiser heeft geen medische stukken of anderszins concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die reden geven tot twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan. Hoewel de rechtbank erkent dat de medische situatie van eiser op de lange termijn zeer zorgelijk is, blijkt uit het BMA-advies dat geen sprake is van een medische noodsituatie op de korte termijn. Dat is waar het BMA zich over dient uit te laten en wat ter toetsing voorligt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 28 september 2017 [6] verder geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte een termijn van drie maanden als uitgangspunt neemt om te beoordelen of sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn. Het betoog van eiser dat tussen zijn verschillende klachten in het BMA-advies geen onderscheid wordt gemaakt en dat de medisch adviseur die het BMA-advies heeft opgesteld voor de beantwoording van vraag vier in het advies niet kon volstaan met een verwijzing naar de beantwoording van vraag drie, volgt de rechtbank niet. Uit het advies komt voldoende duidelijk naar voren wat voor verschillende klachten eiser heeft en waar de behandeling uit bestaat. Dat dat niet specifiek (ook) is vermeld bij het antwoord op vraag 2c, is daarom niet relevant. In het antwoord op vraag 3 is ook ingegaan op medische noodsituatie op de korte termijn en dat is waar vraag 4 op ziet. Eisers beroepsgrond faalt dan ook.
5.4
In de afspraak die eiser op 13 januari 2020 bij zijn behandelaar heeft (gehad), had verweerder geen aanleiding hoeven zien om een nieuw BMA-advies op te vragen. Niet duidelijk is immers waar de afspraak concreet op ziet noch of de operatieve ingreep daadwerkelijk doorgang zal vinden. Dit kan anders zijn als de afspraak leidt tot een operatie of onderzoeksresultaten die zien op eisers behandeling en een medische noodsituatie op de korte termijn bij het uitblijven van die behandeling. Uit de overige medische stukken die eiser vlak voor de zitting heeft overgelegd, staat onvoldoende concrete informatie die kan afdoen aan het BMA-advies.
5.5
Nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het uitblijven van behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, volgt uit het beleid, neergelegd in paragraaf A3/7.1.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000, dat het in dat geval niet meer van belang is of de behandeling en medicatie beschikbaar zijn in het land van herkomst of bestendig verblijf. De beroepsgronden met betrekking tot de toegankelijkheid van een behandeling in Sri Lanka behoeven dan ook geen bespreking.
6. Tot slot slaagt ook het betoog van eiser dat verweerder zijn hoorplicht heeft geschonden, niet. Volgens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf al blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eiser heeft kunnen afzien.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank al op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak AWB 19/7449:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak AWB 19/7450:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T.J.M. Schilder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Eiser verwijst in dit verband naar ECLI:NL:RVS:2017:2627. Hierin is bepaald dat het vaststellen van een medische noodsituatie op korte termijn in overeenstemming moet zijn met de maatstaf die het EHRM in het arrest Paposhvili hanteert: een reëel risico bij uitzetting op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in gezondheid, resulterend in een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting door afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1975.