ECLI:NL:RBDHA:2020:228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
AWB 19/6379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese vrouw, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis is afgewezen. De rechtbank heeft op 2 januari 2020 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer AWB 19/6379. Eiseres heeft gesteld dat zij geboren is op een bepaalde datum en de Eritrese nationaliteit bezit. Haar echtgenoot, referent, heeft namens haar een aanvraag ingediend, maar deze is afgewezen omdat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie niet met documenten heeft aangetoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd die haar identiteit kunnen aantonen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen officiële documenten kan overleggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overgelegde onofficiële documenten onvoldoende substantieel bewijs vormen om de identiteit van eiseres aan te tonen. Bovendien zijn er valse documenten overgelegd, wat een contra-indicatie vormt voor het aanbieden van aanvullend onderzoek. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/6379
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres
(gemachtigde: mr. N. Brands),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 augustus 2019 (het bestreden besluit).
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Werven, als waarnemer voor haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 2] referent, en tolk A. Idris.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 23 december 2015 heeft referent, de gestelde echtgenoot van eiseres, namens haar een eerste aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Deze aanvraag is bij besluit van 18 januari 2018 afgewezen, omdat eiseres haar identiteit en familierechtelijke relatie met referent niet met documenten heeft aangetoond.
2. Op 21 februari 2018 heeft referent, namens eiseres een opvolgende aanvraag ingediend tot verlening van een mvv in het kader van nareis. Daarbij zijn de volgende documenten overgelegd: een foto van eiseres, een kopie van een schoolrapport, een kopie van een Soedanese arbeiderspas met vertaling, en een burgerlijke huwelijksakte.
Op 13 augustus 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres zowel haar identiteit als haar gestelde huwelijk met referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij nooit over een identiteitsdocument heeft beschikt, zodat verweerder geen bewijsnood heeft aangenomen. Daarnaast volgt uit een rapport van Bureau Documenten (BD) dat de (in bezwaar) overgelegde bewonerspas en de burgerlijke huwelijksakte vals zijn en dat de (eveneens in bezwaar) overgelegde Soedanese kerkelijke huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Bovendien is dit huwelijk voltrokken op “31 februari 2018”, dus na de inreis van referent in Nederland. Reeds hierom is de aanvraag afgewezen.
4. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Sinds november 2017 hanteert verweerder een nieuw beoordelingskader voor nareisaanvragen. In de uitspraken van 16 mei 2018 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat dit kader in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] . Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie aanwezig is.
6. Vast staat dat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd die haar identiteit kunnen aantonen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen officiële documenten kan overleggen. Uit het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 21 juni 2018 [3] blijkt immers dat alle burgers in beginsel beschikken over één of meerdere identiteitsdocumenten zoals een geboorteakte, een ‘residence card’ of een nationale identiteitskaart. Verweerder heeft eiseres niet hoeven volgen in haar niet onderbouwde stelling, dat ze geen identiteitskaart heeft omdat zij daarvoor een garantsteller moest vinden die een boete zou moeten betalen als zij het land zou verlaten. Eiseres heeft daarnaast geen verklaring gegeven voor het niet overleggen van enig ander identiteitsdocument.
7. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de overgelegde onofficiële documenten afzonderlijk, dan wel tezamen onvoldoende substantieel bewijs vormen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de identiteit niet met foto’s kan worden aangetoond en dat de kopie van de Soedanese arbeiderspas niet op echtheid kan worden onderzocht omdat het een kopie betreft, een pasfoto ontbreekt en niet duidelijk is op grond van welke brondocumenten de pas is afgegeven. Verder blijkt uit een rapport van BD dat de burgerlijke huwelijksakte van 24 augustus 2012 en de originele bewonerspas vals zijn en dat BD niet over referentiemateriaal beschikt om een waardeoordeel te geven over de kerkelijke huwelijksakte en de originele cijferlijst.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een rapport van BD als een deskundigenbericht moet worden beschouwd. Nu eiseres geen contra-expertise heeft overgelegd, is er geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies in het rapport van BD. De enkele betwisting van het rapport van BD is onvoldoende. Verder heeft eiseres niet onderbouwd dat zij daadwerkelijk een poging heeft ondernomen om een contra-expert te vinden. De enkele verwijzing naar de uitspraak van 7 mei 2019 [4] van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, is daarvoor onvoldoende. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat niet aannemelijk is gemaakt dat alleen de heer G. Schröder een
contra-expertise voor eiseres kan uitvoeren. De enkele verklaringen van referent en eiseres ten aanzien van de identiteit en familierechtelijke relatie zijn onvoldoende om de identiteit en familierechtelijke relatie aannemelijk te achten. Nu er twee valse documenten zijn overgelegd, is verder sprake van een contra-indicatie voor het aanbieden van aanvullend onderzoek.
8. Omdat eiseres er niet in is geslaagd om haar identiteit aannemelijk te maken kan de aanvraag reeds hierom worden afgewezen. Gelet hierop behoeft wat is aangevoerd omtrent de familierechtelijke relatie en de burgerlijke en kerkelijke huwelijksakte geen verdere bespreking.
9. Namens eiseres is ten slotte aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 18 juli 2014 [5] heeft overwogen, mag een bestuursorgaan krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht slechts van het horen in bezwaar afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie onder meer ECLI:NL:RVS:2018:1508
2.Richtlijn 2003/86/EG
3.pagina 21