ECLI:NL:RBDHA:2020:2231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
NL20.3448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 27 februari 2020 is eiser niet verschenen, maar heeft hij schriftelijk gereageerd op de door verweerder overgelegde documenten van de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder nadere mondelinge behandeling.

De rechtbank overweegt dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, aangezien hij eerder in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser betoogt dat hij niet veilig kan worden overgedragen aan Italië vanwege de slechte opvangomstandigheden voor asielzoekers daar. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in de opvang of asielprocedure in Italië die zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zouden schenden. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de tijdelijke opschorting van Dublinoverdrachten naar Italië vanwege de coronasituatie de verantwoordelijkheid van Italië niet wegneemt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. De rechtbank wijst erop dat eiser niet is aangemerkt als een bijzonder kwetsbare asielzoeker en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.3448
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.3449, plaatsgevonden op 27 februari 2020. Eiser is, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden en eiser de gelegenheid geboden om schriftelijk te reageren op de door verweerder ter zitting overgelegde
Circular Lettersvan de Italiaanse autoriteiten van 24 en 25 februari 2020. Eiser heeft op 28 februari 2020 gereageerd.
Partijen hebben ingestemd met het achterwege laten van een nadere mondelinge behandeling. Het onderzoek is hierna gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van gestelde Nigeriaanse nationaliteit. Hij stelt te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 2 november 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Uit Eurodac-gegevens blijkt dat eiser eerder in Italië op 2 mei 2017 en in Duitsland op 5 april 2019 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft vervolgens op 28 november 2019 bij de Italiaanse autoriteiten een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië sinds 13 december 2019 vast is komen te staan.
3. Eiser verzet zich tegen overdracht aan Italië. Hij betoogt dat ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser beroept zich in dat verband op het rapport "Reception conditions in Italy: Updated report on the situation of asylum seekers and beneficiaries of protection, in particular Dublin returnees, in Italy" van de Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH, ook genoemd: SRC) van januari 2020.
Hieruit volgt volgens eiser dat hij na overdracht aan Italië heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [1] of artikel 3 van het EVRM [2] .
Eiser stelt dat de kans groot is dat zijn asielaanvraag feitelijk niet meer zal worden behandeld, omdat hij al te lang weg is uit Italië en zijn aanvraag al meer dan twee en halfjaar geleden is ingediend, en dat hem geen opvang meer zal worden geboden.
Daarnaast voert eiser aan dat hij in Italië vreest voor zijn leven, omdat hij daar zal worden achtervolgd, bedreigd en mishandeld door handlangers van zijn mensensmokkelaar.
Hij heeft in Italië tweemaal aangifte gedaan van mishandelingen, maar hiervoor geen bescherming kunnen krijgen van de Italiaanse autoriteiten. Daarom dient hij aangemerkt te worden als kwetsbaar persoon in de zin van het Tarakhel-arrest [3] . Verder wil eiser nog steeds aangifte van mensenhandel doen bij de politie in Nederland. Vanwege een miscommunicatie en te late ontvangst van de uitnodiging van de politie is dit eerder misgelopen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, omdat eiser op 2 mei 2017 een verzoek om internationale bescherming in Italië heeft ingediend. Nederland heeft dan ook terecht bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening [4] staat dit gelijk met het aanvaarden van het terugnameverzoek. Dit is de juridische grondslag om aan te nemen dat Italië zich tegenover eiser zal houden aan zijn internationale verplichtingen.
5. De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. Bij uitspraak van 19 december 2018 [5] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het Salvini-decreet heeft niet tot gevolg dat Dublinclaimanten geen opvang meer krijgen. Ook in recentere uitspraken [6] heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2020 [7] .
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Italië sprake is van zodanig ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang of asielprocedure, dat asielzoekers, waaronder mede begrepen Dublinclaimanten, een risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM. Het door eiser overgelegde rapport van de SFH van 20 januari 2020 schetst geen wezenlijk ander beeld van de situatie van Dublinclaimanten dan het beeld dat in de eerdere rapporten van deze organisatie over deze situatie is gegeven. Die eerdere rapporten zijn betrokken bij de jurisprudentie van de Afdeling en gaven geen aanleiding om ernstige structurele tekortkomingen in de opvang en de asielprocedure in Italië aan te nemen.
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit het persoonlijk relaas van eiser ook niet kan worden afgeleid dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit het relaas van eiser blijkt dat hij asiel heeft kunnen vragen in Italië en dat hij opvang heeft genoten, totdat hij zelf de opvang heeft verlaten vanwege zijn gestelde problemen met zijn mensensmokkelaar. Eiser heeft bij de Italiaanse politie aangifte kunnen doen van mishandeling/bedreiging door handlangers van de mensensmokkelaar. Er is niet aannemelijk gemaakt dat de Italiaanse politie niets met deze aangifte heeft gedaan. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat eiser zich bij voorkomende problemen met de mensensmokkelaar en zijn handlangers dient te wenden tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten eiser niet willen of kunnen helpen, dan wel dat klagen bij de (hogere) autoriteiten bij voorbaat zinloos is.
8. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet is aan te merken als een bijzonder kwetsbare asielzoeker, als bedoeld in het Tarakhel-arrest. De enkele stelling dat eiser slachtoffer is van mensenhandel waarvan hij in Nederland nog geen aangifte heeft kunnen doen vanwege zijn culturele afkomst en diepgewortelde angst voor voodoo, is onvoldoende om hem aan te merken als een kwetsbaar persoon. Verweerder was daarom niet gehouden om nader onderzoek te verrichten naar opvangvoorzieningen in Italië.
9. Ten slotte heeft verweerder ambtshalve ter zitting twee
Circular Lettersvan de Italiaanse autoriteiten van 24 en 25 februari 2020 overgelegd, waarin wordt vermeld dat vanwege de gezondheidssituatie (Corona) in Italië alle Dublinoverdrachten van en naar Italië tijdelijk worden opgeschort. Verweerder heeft daarbij het standpunt ingenomen dat deze maatregel van de Italiaanse autoriteiten slechts tijdelijk is en bedoeld om de autoriteiten in de gelegenheid te stellen om in verband met de gezondheidssituatie in het land noodzakelijke maatregelen te treffen. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat dit gegeven de vraag of Italië terecht verantwoordelijk is gehouden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser niet raakt en het overdrachtsbesluit dat ter toetsing voorligt rechtmatig is.
10. Eiser heeft in reactie hierop gesteld dat er sprake is van een onzekere, toekomstige gebeurtenis, waarbij niet valt in te schatten hoelang de Italiaanse autoriteiten de Dublinoverdrachten uit Europese landen zullen opschorten. Eiser is daarom van mening dat verweerder, onder deze omstandigheden, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van het verzoek op zich moet nemen.
11. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de tijdelijke opschorting van de Dublinoverdachten naar Italië de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser niet wegneemt en dat het overdrachtsbesluit rechtmatig is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de termijn voor overdracht, genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening, nog lang niet is verstreken [8] .
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
2.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712).
4.Verordening nr. (EU) 604/2013.
6.onder meer op 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2845
8.Deze termijn is zes maanden, te rekenen vanaf de (fictieve) aanvaarding van het terugnameverzoek, in dit geval vanaf 13 december 2019.