Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2020 in de zaak tussen
[verzoekster] , verzoekster, V-nummer [V-nummer]
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Wat betreft de vernietiging van het (afwijzende) besluit op de derde aanvraag betoogt verweerder [1] dat weliswaar sprake is van een onrechtmatige daad, maar dat de regels van het nationale vreemdelingenrecht, op grond waarvan de vreemdeling recht heeft op een verblijfsvergunning, tot doel hebben de vreemdeling een recht op verblijf voor bepaalde tijd in Nederland te verlenen. Zij strekken niet tot bescherming van vermogensrechtelijke belangen van de vreemdeling. Gelet hierop voldoet de door verzoekster gevorderde schadevergoeding niet aan het relativiteitsvereiste. De geschonden norm strekt immers tot het verlenen van rechtmatig verblijf hier te lande.
De rechtbank stelt vast dat verzoekster ter onderbouwing van de gestelde immateriële schade een brief van de psycholoog van referent, een rapport van de behandeling van referent bij Airport Medical Services en een recept van een arts van referent heeft overlegd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat uit de overlegde stukken niet blijkt dat de gestelde psychische schade te wijten is aan het handelen van verweerder. Uit overlegde stukken blijkt dat referent lijdt aan stemmings- en trauma gerelateerde klachten, dat referent hiervoor in behandeling is en dat aan hem medicatie is voorgeschreven. Uit deze stukken volgt echter niet dat de besluitvorming van verweerder een psychiatrisch erkend ziektebeeld tot gevolg heeft gehad bij referent. Ook de gestelde fysieke schade komt naar oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking. Verweerder heeft terecht gesteld dat verzoekster haar stelling dat referent als gevolg van de stress door de vele procedures een aangezichtsverlamming heeft gekregen, niet heeft onderbouwd met objectief verifieerbare stukken. Gelet op het vorenstaande stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de gestelde immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu het causaal verband tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde immateriële schade niet is aangetoond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding