ECLI:NL:RBDHA:2020:1769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden wegens gebrek aan betrouwbaarheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die werkzaam is als beveiliger. De korpschef van politie had op 6 december 2019 de eerder verleende toestemming voor beveiligingswerkzaamheden ingetrokken, omdat de verzoeker niet meer over de vereiste betrouwbaarheid beschikte. Dit was het gevolg van een incident op 13 september 2019, waarbij de verzoeker een bijzondere opsporingsambtenaar (BOA) beledigde en diens werkzaamheden belemmerde. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 13 februari 2020 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij betwistte dat hij niet betrouwbaar was. Hij voerde aan dat de BOA tijdens het incident een confrontatie zocht en dat hij spijt had van zijn uitlatingen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de korpschef op basis van de beschikbare feiten en processen-verbaal terecht tot de conclusie was gekomen dat er een serieuze verdenking bestond van een strafbaar feit. De verzoeker had zich agressief gedragen en had beledigende opmerkingen gemaakt, wat niet strookte met de vereiste zelfbeheersing in de beveiligingsbranche.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de intrekking van de toestemming naar verwachting stand zal houden in bezwaar, ondanks de grote gevolgen voor de verzoeker. De verzoeker had geen recht op een voorlopige voorziening, en het verzoek werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de hoge eisen die aan de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers worden gesteld, en dat de korpschef bevoegd was om de toestemming in te trekken op basis van de feiten van het incident.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/429
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 februari 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: [A] ),
tegen

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: P.R. Barendrecht).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de bij besluit van
3 juli 2019 ten behoeve van verzoeker verleende toestemming om beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten, ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [B] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Bij besluit van 3 juli 2019 heeft verweerder aan 6PointSafety en Security te Epe ten behoeve van verzoeker toestemming verleend om voor dit bedrijf beveiligings-werkzaamheden te verrichten ingetrokken. Verzoeker is werkzaam als beveiliger bij dit bedrijf.
2.2.
Verweerder trekt de toestemming in met toepassing van artikel 7, vijfde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr), omdat verzoeker vanwege een incident op 13 september 2019 niet (meer) beschikt over de vereiste betrouwbaarheid, als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wpbr.
3. Verzoeker betwist dat hij niet betrouwbaar is. Hij heeft, voor zover van belang, aangevoerd dat de bijzonder opsporingsambtenaar (BOA) tijdens het incident bewust de confrontatie heeft gezocht met zijn denigrerende en confronterende opstelling. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat hij meermaals heeft aangegeven te betreuren dat hij de BOA beledigd heeft en dat verweerder ook had kunnen besluiten tot het geven van een waarschuwing. Hij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, team Handel, van 5 april 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:3468). Bovendien dient van de intrekkingsbevoegdheid terughoudend gebruik te worden gemaakt, gezien de impact van het direct verliezen van het inkomen.
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, uitspraak van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2950) mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn.
5.2.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder, gelet op de in het dossier aanwezige processen-verbaal, op basis van voldoende feitelijke grondslag tot de conclusie gekomen dat verzoeker zelf op 13 september 2019 de confrontatie heeft gezocht met de betreffende BOA. Uit de processen-verbaal komt onder meer naar voren dat de BOA heeft geprobeerd de vriendin van verzoeker op haar parkeergedrag aan te spreken bij het wegbrengen van haar kinderen naar de basisschool, met de intentie haar een boetebeschikking aan te zeggen en deze op te maken. De vriendin van verzoeker kon zich niet legitimeren met een wettelijk legitimatiebewijs. Zij heeft verzoeker gebeld om haar paspoort te komen brengen en verzoeker is kort daarop met een personenauto aan komen rijden. Verzoeker is uitgestapt en met een door de BOA als agressief ervaren houding naar de BOA gelopen. Verzoeker heeft het paspoort aan zijn vriendin overhandigd en haar gezegd weg te rijden, hetgeen zij heeft gedaan. Verzoeker heeft vervolgens enige uitlatingen gedaan over aanhouding en ook op een agressieve toon tegen de BOA geroepen dat hij een ‘kankersukkel’ was. Dit alles speelde zich af voor de ramen van een klaslokaal van de basisschool. De BOA heeft tegen verzoeker aangifte gedaan vanwege belediging en belemmering.
Verzoeker heeft dit gebeuren, dat ook op camerabeelden van de BOA is vastgelegd, erkend.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat sprake is van een serieuze verdenking dat verzoeker een strafbaar feit heeft gepleegd, namelijk het beledigen van een bijzonder opsporingsambtenaar in functie en het belemmeren van diens werkzaamheden.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen aannemen dat de betrouwbaarheid van verzoeker om beveiligingswerkzaamheden te verrichten niet boven iedere twijfel is verheven. Verweerder was dan ook bevoegd om de verleende toestemming om beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten in te trekken.
5.3.
Ter zitting heeft verzoeker uiteengezet dat meespeelt dat hij door zijn vriendin uit bed werd gebeld nadat hij meer dan 24 uur op was geweest en had gewerkt. Zijn vriendin was geëmotioneerd en hij hoorde door de telefoon dat de kinderen overstuur waren. Verzoeker erkent dat hij verkeerd heeft gereageerd, maar meent ook dat dit alles niet was gebeurd als de BOA zich anders had opgesteld naar zijn vriendin. De BOA zou haar onder meer hebben willen aanhouden vanwege het feit dat zij geen legitimatie bij zich had en zou haar auto hebben willen doorzoeken. Deze omstandigheden – zo al juist – kunnen echter niet tot een ander oordeel leiden, nu de gedragingen van verzoeker niet stroken met de in de beveiligingsbranche vereiste mate van zelfbeheersing. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet persoonlijk betrokken was bij het parkeergedrag. Hij heeft, toen hij ter plekke kwam, direct dreigend geageerd richting de BOA en is niet met de BOA in gesprek gegaan om duidelijkheid te krijgen over de situatie. Vaststaat dat de gedragingen van verzoeker hebben plaatsgevonden in het zicht van een klaslokaal van een basisschool. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag van een beveiligingsmedewerker worden verwacht dat hij de rust bewaart, de-escalerend handelt en zo nodig alternatieve wegen zoekt om een conflictsituatie op te lossen (uitspraak van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2406). Ook als van de kant van de BOA sprake zou zijn geweest van een onjuiste bejegening jegens de vriendin van verzoeker, dan waren er voldoende mogelijkheden om daar op een gepaste wijze mee om te gaan, zoals bijvoorbeeld door het indienen van een klacht, zoals de vriendin van verzoeker uiteindelijk ook heeft gedaan. Hierin is echter geen verontschuldiging gelegen voor de wijze waarop verzoeker heeft gereageerd.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal het primaire besluit naar verwachting in bezwaar kunnen standhouden. Dat de gevolgen van de intrekking van de verklaring van betrouwbaarheid voor verzoeker groot zijn, is niet in geschil. Dat verzoeker jarenlang werkzaam is geweest in de beveiliging en dat zijn gezin momenteel voor het inkomen volledig van zijn werk als beveiliger afhankelijk is, vormt dan ook geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De verwijzing naar de genoemde uitspraak in kort geding van 5 april 2017 kan geen doel treffen, nu het in die zaak niet ging om vergelijkbare feiten of gedrag. Voor zover verzoeker met deze omstandigheden een beroep heeft willen doen op de hardheidsclausule, geldt dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de gestelde omstandigheden niet dermate bijzonder zijn dat daarmee het bezwaar een gerede kans van slagen heeft. Bovendien moet dan volgens verweerder ook worden gekeken naar alle relevante omstandigheden waaronder een eerdere intrekking van de toestemming in verband met rijden onder invloed. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat ook een beroep op de hardheidsclausule in bezwaar waarschijnlijk niet tot een andere uitkomst leidt.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 februari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr)

Artikel 7, voor zover hier van belang:
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. (…)
4. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. (…)
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (Bpbr)

§ 3.3.

De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a.
veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b.
andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
1) binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld
wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of,
2) binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld
wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd
(…)
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
(…)