ECLI:NL:RBDHA:2020:15312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
NL20.19968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielverzoek niet-ontvankelijk verklaard op grond van interstatelijk vertrouwensbeginsel en bijzondere kwetsbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Syrische vrouw, heeft een beroep ingesteld tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar asielverzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit besluit is genomen op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiseres internationale bescherming had gekregen van de Griekse autoriteiten. Tijdens de zitting op 9 december 2020 is eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. A. Kurt-Gecoglu.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres statushouder is in Griekenland en dat er geen geschil bestaat over deze status. Eiseres heeft aangevoerd dat zij bijzonder kwetsbaar is, omdat zij een alleenstaande vrouw is en eerder in Griekenland onder slechte omstandigheden heeft geleefd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico loopt op schending van haar rechten. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehanteerd, wat inhoudt dat ervan wordt uitgegaan dat EU-lidstaten hun internationale verplichtingen naleven.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over haar band met Nederland en de situatie in Griekenland in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19968

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

ProcesverloopBij besluit van 13 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening (NL20.19969), plaatsgevonden op 9 december 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres stelt dat zij de Syrische nationaliteit heeft en dat zij is geboren op
[1988] .
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, omdat de Griekse autoriteiten eiseres op 3 april 2020 internationale bescherming hebben verleend.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres statushouder is in Griekenland.

Algemene situatie in Griekenland

4. Eiseres stelt dat ten aanzien van Griekenland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Als statushouder loopt zij een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens eiseres heeft verweerder de essentie van de door eiseres in haar zienswijze genoemde rapporten onvoldoende onderkend. Eiseres verwijst verder naar haar verklaring van 1 december 2020.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat de lidstaten van de Europese Unie hun internationale verplichtingen naleven. Het is aan eiseres om aan te tonen dat in haar geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres is hierin niet geslaagd. Gesteld noch gebleken is dat verweerder de door eiseres genoemde rapporten, artikelen en wetswijzigingen niet heeft betrokken in het bestreden besluit. In de door verweerder genoemde uitspraak van 30 mei 2018 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat de situatie in Griekenland voor statushouders niet zo slecht is dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Griekse autoriteiten onverschillig zouden staan en dat van de vreemdelingen mag worden verwacht dat zij zelf in Griekenland de rechten die voortvloeien uit hun status effectueren. De ABRvS is tot hetzelfde oordeel gekomen in de door verweerder genoemde uitspraak van 15 juli 2019 [2] en meer recentelijk in de uitspraak van 17 juni 2020 [3] . In deze uitspraken heeft de ABRvS overwogen dat de situatie van statushouders in Griekenland niet wezenlijk is verslechterd ten opzichte van de situatie die in de uitspraak van 30 mei 2018 aan de orde was. Naar het oordeel van de rechtbank schetsen de door eiseres genoemde rapporten, voor zover die al niet zijn betrokken door de ABRvS, geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Griekenland dan de rapporten die door de ABRvS al zijn meegenomen in haar beoordeling. Van een zodanige situatie in Griekenland waardoor sprake zal zijn van een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, is niet gebleken. De door eiseres overgelegde verklaring van 1 december 2020 geeft geen aanleiding anders te oordelen. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat ten aanzien van Griekenland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere kwetsbaarheid
6. Eiseres voert aan dat zij bijzonder kwetsbaar is in de zin van het arrest Ibrahim e.a. tegen Duitsland [4] van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 (arrest Ibrahim). Zij is een alleenstaande vrouw en daarom zal zij in Griekenland in een zeer moeilijke situatie terechtkomen. Zij heeft eerder in Griekenland geen steun van de Griekse overheid gekregen. Ze heeft daar onder nare omstandigheden in detentie en in een kamp verbleven. Eiseres verwijst naar haar verklaring van 1 december 2020. Uit de submissions van Refugee Support Aegaen (RSA) & PROASYL volgt dat bovendien eiseres geen opvang zal krijgen bij terugkeer.
Over de verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de ABRvS van 22 april 2020 [5] , voert eiseres aan dat deze uitspraak gedateerd is. Door de uitbraak van het coronavirus zijn vluchtelingen en statushouders in Griekenland immers slechter af dan daarvoor.
Verweerder had gelet op het voorgaande en in het licht van het arrest Ibrahim nader moeten motiveren waarom eiseres bij terugkeer naar Griekenland niet, door haar bijzondere kwetsbaarheid, buiten haar eigen wil en keuzes om, zal terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Volgens eiseres heeft verweerder niet voldaan aan zijn onderzoeks- en motiveringsplicht.
7. Uit de punten 86, 88 en 93 van het arrest Ibrahim volgt dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkomst in de lidstaat waar zij een asielvergunning hebben gekregen een reëel risico lopen op schending van artikel 4 van het EU Handvest. Uit het arrest volgt ook dat het op zichzelf niet tot schending van artikel 4 van het EU Handvest leidt als een statushouder in die lidstaat geen sociale ondersteuning krijgt of alleen ondersteuning krijgt die duidelijk beperkter is dan die in andere lidstaten, maar wel hetzelfde wordt behandeld als de eigen inwoners van die lidstaat (punt 93). De statushouder loopt dan niet zonder meer een reëel risico om in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht te komen (punten 89-91).
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat wat eiseres naar voren heeft gebracht, onvoldoende is om bijzondere kwetsbaarheid aan te nemen (vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 22 april 2020 [6] ). Dat eiseres een alleenstaande vrouw is leidt er op zichzelf niet toe dat zij zich niet staande kan houden en niet zelfstandig haar rechten kan effectueren in Griekenland. Zij loopt niet alleen al daarom het reële risico om in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht te komen. Eiseres heeft geen bijzondere medische omstandigheden aangevoerd die daar wel toe zouden leiden. Ook op andere wijze is niet gebleken van individuele omstandigheden die dat anders maken (vergelijk de uitspraken van de ABRvS van 15 juli 2019 [7] en 6 december 2019 [8] ). De door eiseres gestelde gevolgen van de uitbraak van het coronavirus zijn onvoldoende om anders te oordelen. Van strijd met een onderzoeks- of motiveringsplicht is de rechtbank niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Band met Nederland

9. Eiseres wijst er verder op dat haar zus ( [zus] ) en broer ( [broer] ) in Nederland wonen. De twee kinderen van een andere broer wonen bij [zus] . Eiseres is nauw betrokken bij de opvoeding en verzorging van deze kinderen. De hulp van eiseres is voor [zus] essentieel. Bovendien zal de afwezigheid van eiseres niet goed zijn voor de ontwikkeling van de kinderen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een verklaring van Stichting Nidos van 3 december 2020 overgelegd. De nauwe band met Nederland is volgens eiseres dus een feit. Die band moet door verweerder worden betrokken.
10. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, alleen al omdat eiseres in Griekenland internationale bescherming geniet. Dit betekent dat eiseres een zodanige band met Griekenland heeft dat het voor haar redelijk zou zijn om naar Griekenland te gaan. De aanwezigheid van familie in Nederland maakt dit niet anders. De rechtbank merkt hierbij op dat niet is gebleken van een zodanige bijzondere afhankelijkheid tussen hen, dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het voor eiseres redelijk is om naar Griekenland te gaan. Het betoog van eiseres slaagt niet.
11. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid vanmr. S.J. van Ravenhorst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
De uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.