ECLI:NL:RBDHA:2020:15230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
NL20.19221
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland en traditionele huwelijksband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij traditioneel is gehuwd met een vrouw en dat dit een reden zou moeten zijn om zijn aanvraag in Nederland te behandelen.

Tijdens de zitting op 17 november 2020 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een gezinsband volgens de definitie van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser en zijn partner gezamenlijk uit Italië naar Nederland zijn gereisd en dat zij als echtgenoten worden erkend, maar dat dit niet voldoende is om de behandeling van de asielaanvraag in Nederland te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de gestelde gezinsband niet als een bijzondere individuele omstandigheid kan worden aangemerkt die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19221
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.19222, plaatsgevonden op 17 november 2020. Eiser is verschenen, samen met [naam] , en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Fane. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat verweerder toepassing moet geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat hij traditioneel is gehuwd met mevrouw [naam] . Zij dreigen gescheiden te worden, omdat eiser naar Duitsland moet worden overgedragen en zijn vrouw naar Italië. Eiser meent dat voor de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening niet noodzakelijk is dat sprake is van een gezinsband volgens de definitie van artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. Eiser voert verder aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een (duurzame)
gezinsband. Eiser heeft als bewijs van het traditionele huwelijk foto’s overgelegd van de bruidsschat. Eiser verkeert verder in bewijsnood, omdat in de culturele context van het traditionele huwelijk officiële documenten niet aan de orde zijn. Verder moet verweerder bij de beoordeling betrekken dat eiser en zijn echtgenote gezamenlijk uit Italië naar Nederland zijn gereisd, gedurende hun verblijf hier aantoonbaar als echtgenoten hebben geleefd en ook zo worden erkend door iedereen, inclusief COA en de Raad voor
Rechtsbijstand. Verweerder is dus gehouden om op basis van alle relevante feiten en omstandigheden te beoordelen of sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Eiser voert verder aan dat de rechtbank Den Haag in de uitspraak van 5 februari 20201 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting door te overwegen dat de staatssecretaris niet zonder meer in het enkele bestaan van gezinsbanden die niet door de Dublinverordening worden beschermd aanleiding hoeft te zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Bovendien moet het bestaan van de gezinsband in samenhang met andere omstandigheden van het geval wel betrokken worden bij de oordeelsvorming of het scheiden vanwege de overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen. Het is niet duidelijk hoe eiser zijn relatie bij de Duitse autoriteiten aan de orde kan stellen en welk gevolg hieraan verbonden zou kunnen worden, aangezien Duitsland het asielverzoek van zijn vrouw niet aan zich kan trekken.
3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat geen sprake is van een gezinsband volgens de definitie van artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. Aan de orde is de vraag of verweerder gehouden was om vanwege de gestelde duurzame gezinsband tussen eiser en zijn gestelde partner het asielverzoek van eiser aan zich te trekken in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover nu van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5 van de
Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder gebruikt de bevoegdheid om het asielverzoek aan zich te trekken in ieder geval in de situatie van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de (gestelde) gezinsband tussen eiser en zijn gestelde partner geen aanleiding heeft hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid gegeven in artikel 17 van de Dublinverordening. Weliswaar blijkt onder meer uit de preambule dat de Dublinverordening beoogt waarborgen te bieden voor het familie- en gezinsleven, maar dit verplicht verweerder niet zonder meer in het enkele bestaan van gezinsbanden – die niet door de Dublinverordening in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 worden beschermd – aanleiding te zien de behandeling van een aanvraag onverplicht aan zich te trekken. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2016.2 Verweerder stelt dan ook in redelijkheid dat enkel de gestelde gezinsband geen bijzondere, individuele omstandigheid is die maakt dat verweerder gebruik moet maken van
deze discretionaire bevoegdheid, waarbij van belang is dat eiser en zijn gestelde partner hun relatie aan de orde kunnen stellen in de verantwoordelijke lidstaten. Alleen al om deze reden is verweerder niet gehouden de gestelde duurzame gezinsband nog verder te onderzoeken.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij traditioneel is gehuwd met [naam] . De verklaringen die hij daarover heeft afgelegd en de overgelegde foto’s van huwelijksgeschenken heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om het gestelde traditionele huwelijk aannemelijk te vinden. In deze omstandigheid, in samenhang met andere omstandigheden, zoals dat eiser en zijn partner samen naar Nederland zijn gereisd en ook door andere ketenpartners als partners worden behandeld, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Niet is gebleken dat deze omstandigheden zo bijzonder of individueel zijn dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
24 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.