ECLI:NL:RBDHA:2020:2170
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot gezinsbanden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Italië, Oostenrijk en Duitsland, en de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden heeft gesteld dat eiser zijn relatie in Duitsland aan de orde moet stellen.
Eiser was van mening dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn gezinsbanden met zijn partner, die in Nederland verblijft. Hij voerde aan dat de staatssecretaris de door hem aangedragen informatie over zijn relatie niet had betrokken bij de beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de aanvraag in behandeling te nemen, omdat de gezinsbanden niet voldoende waren om de behandeling van de aanvraag in Nederland te rechtvaardigen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en concludeerde dat eiser in Nederland geen beroep kan doen op de verantwoordelijkheidsbepalingen van de Dublinverordening.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat geen van de beroepsgronden slaagde. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Biever, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.