ECLI:NL:RBDHA:2020:15208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
20-21212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te bezitten, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 9 december 2020 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwist dat het terugkeerbesluit van 15 juli 2020 nog van toepassing is, omdat hij Nederland zou hebben verlaten en tijdelijk in België verbleef. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk het Nederlandse grondgebied heeft verlaten. De rechtbank stelt vast dat de gronden voor de bewaring door verweerder niet zijn betwist en dat de voortvarendheid van de uitzettingsprocedure voldoende is, aangezien de eerste vertrekhandeling binnen zeven dagen na de oplegging van de maatregel is verricht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21212
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw J. Kaluza. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1982].
Het terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit van 15 juli 2020 niet meer geldt, aangezien hij daarna Nederland heeft verlaten en twee dagen in België heeft verbleven. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 september 2019.1
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij het Nederlandse grondgebied heeft verlaten. Hij
heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit. De Afdelingsuitspraak die eiser aanhaalt, mist dan ook toepassing, omdat in die zaak het uitgangspunt was dat aan het besluit tot verwijdering was voldaan. Het terugkeerbesluit van 15 juli 2020 geldt nog steeds. De beroepsgrond slaagt niet.
De bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
Voortvarendheid
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting door pas op 15 december 2020 een vertrekgesprek te voeren. Ook stelt eiser dat er al eerder dan 17 december 2020 een vlucht aangevraagd had kunnen worden.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting uit Nederland. Eiser is op 9 december 2020 in bewaring gesteld. De eerste vertrekhandeling is dus op de zevende dag na het opleggen van de maatregel gedaan. Dit is op grond van de Afdelingsrechtspraak4 nog voldoende voortvarend. Verder geeft verweerder ter zitting aan dat hij voor de vluchtaanvraag afhankelijk is van de vliegtuigmaatschappijen. Ook is de aanvraag ingediend met escorts en daardoor duurt het langer om een vlucht te boeken. De rechtbank acht deze uitleg voldoende ter verklaring dat er niet eerder een vlucht is aangevraagd. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4 Zie in dit kader de Afdelingsuitspraak van 29 oktober 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK2270).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 december 2020

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.