ECLI:NL:RBDHA:2020:15199
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Weigering mvv-sticker en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Chinese verzoekster die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had aangevraagd. De aanvraag was ingediend op 16 januari 2020, en op 25 februari 2020 ontving de verzoekster een kennisgeving van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat er geen bezwaar was tegen de afgifte van de mvv. Echter, op 31 juli 2020 weigerde de Nederlandse vertegenwoordiging de afgifte van de mvv-sticker, wat leidde tot bezwaar van de verzoekster op 24 augustus 2020. De verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de mvv-sticker binnen zeven dagen in haar paspoort zou worden geplaatst.
De rechtbank overwoog dat de kennisgeving van 25 februari 2020 niet als een (inwilligend) besluit op de mvv-aanvraag kon worden aangemerkt, omdat het niet onvoorwaardelijk was en onder opschortende voorwaarden viel. De voorzieningenrechter concludeerde dat de weigering om de mvv-sticker te plaatsen geen feitelijke handeling was in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang openstond voor de verzoekster. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tegen de weigering van de mvv-sticker waarschijnlijk niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de verzoekster de weigering om de mvv-sticker te plaatsen kon aanvechten in een eventuele procedure tegen de afwijzing van haar mvv-aanvraag. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier mr. E.H.W. Schierbeek, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.