ECLI:NL:RBDHA:2020:15177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
NL20/21002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van verlenging van ophouding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de verlenging van de ophouding van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Schaap, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 6 december 2020 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de verlenging van de ophouding, stellende dat deze onterecht was en dat de motivering onvoldoende was. De rechtbank heeft op 14 december 2020 een zitting gehouden waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank overweegt dat de verlenging van de ophouding slechts kan plaatsvinden om nader onderzoek te doen naar de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling. De rechtbank oordeelt dat de motivering van de verlenging, die was gebaseerd op capaciteitsproblemen bij de Koninklijke Marechaussee, niet onterecht was. De rechtbank stelt vast dat de gronden voor de maatregel van bewaring door eiser niet zijn betwist en dat de verlenging rechtmatig was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21002
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. D. Schaap),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verlenging ophouding
1. Eiser voert aan dat de verlenging van de ophouding onrechtmatig was. De verlenging had ten onrechte als doel het horen van eiser en werd gebruikt om een afweging te maken in het kader van het opleggen van een lichter middel. Daarnaast is de motivering van de verlenging niet voldoende en er had beter gespecificeerd moeten worden wat op dat moment de precieze capaciteit was van de Koninklijke Marechaussee (KMar) .
2. De rechtbank overweegt dat de duur van de ophouding krachtens artikel 50, vierde lid, van de Vw slechts kan worden verlengd om nader onderzoek te doen naar de verblijfsrechtelijke positie van een vreemdeling. Op de M105E ‘Beschikking verlenging ophouding art. 50, vierde lid van de Vw’ van 5 december 2020 wordt aangegeven dat de verlenging noodzakelijk is, omdat dertien vreemdelingen gehoord moeten worden in het kader van een individuele belangenafweging omtrent de verblijfsrechtelijke positie. Gezien de
capaciteit was dat niet haalbaar binnen de wettelijk gestelde tijd van zes uur. Volgens Afdelingsjurisprudentie1 kan grond bestaan voor verlenging van ophouding als er een capaciteitsprobleem optreedt door het ophouden van een relatief grote groep vreemdelingen en daardoor het onderzoek naar de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling niet tijdig kon worden afgerond. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat duidelijk uit de beschikking blijkt dat de afweging ziet op de verblijfsrechtelijke positie van eiser. Het horen was noodzakelijk voor nader onderzoek naar die positie, omdat in het gehoor relevante feiten en omstandigheden naar voren kunnen komen. Daarnaast was er wel sprake van een Eurodac treffer in Duitsland, maar hieruit bleek niet wat de verblijfsrechtelijke positie is van eiser. Tot slot is het lichter middel ook niet aangekruist op het M105E formulier. De verlenging was dus rechtmatig.
3. Ten aanzien van de motivering rondom de capaciteitsproblemen van de KMar oordeelt de rechtbank dat niet van verweerder wordt verwacht dat hij specificeert wat de precieze capaciteit op het moment van verlenging is. De beschikking is opgemaakt door de [rang] der Koninklijke Marechaussee [naam] en is rechtsgeldig ondertekend doormiddel van een elektronische handtekening. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud en dat is door eiser ook niet gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
De bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Zie de uitspraken van de Afdeling van 30 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1392) en van 17 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3082).
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 december 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.