ECLI:NL:RBDHA:2020:15167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.20946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Albanese vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd op 6 december 2020. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken.

Tijdens de zitting op 14 december 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser stelde dat hij de Albanese nationaliteit had en dat hij zich nog in zijn vrije termijn bevond, omdat hij nog geen drie maanden in Europa was. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en dat hij zich niet had gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

De rechtbank heeft ook overwogen of verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser had verklaard niet terug te willen naar Albanië en de rechtbank oordeelde dat er geen andere omstandigheden waren die leidden tot de conclusie dat een lichter middel had moeten worden toegepast. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.20946
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Voorafgaand aan dit besluit zat eiser in bewaring op grond van artikel 59b Vw.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer N. Rexhepi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Albanese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [2001] .
Voortraject
2. Allereerst voert eiser aan dat er zich een gebrek heeft voorgedaan in het
voortraject. In het M105 formulier ‘Proces-verbaal
staandehouding/overbrenging/ophouding’ van 5 december 2020 staat namelijk aangekruist dat mededelingen aan eiser zijn gedaan in ‘de Nederlandse taal welke door de vreemdeling in voldoende mate beheerst wordt’. Uit de rest van het dossier blijkt echter dat eiser de Nederlandse taal niet spreekt en dus niet op zijn rechten is gewezen in een taal die hij machtig is.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht stelt dat het voortraject hoort bij de eerste maatregel van bewaring op grond van artikel 59b Vw. Het bestreden besluit in deze zaak is de maatregel die op grond van artikel 59 eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw is opgelegd. Het voortraject ligt hier dus niet ter toetsing voor. Zelfs indien het voortraject hier wel ter toetsing zou voorliggen dan verwijst verweerder terecht naar het op ambtseed opgemaakte ‘proces-verbaal van bevindingen’ dat in het dossier is opgenomen. Hieruit blijkt dat eiser op zijn rechten is gewezen in de Albanese taal met behulp van een tolk. De beroepsgrond daarom slaagt niet.
De bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen grond 3a betwist. Eiser voert in dat kader aan dat hij zich nog in zijn vrije termijn bevond, omdat hij nog geen drie maanden in Europa was.
6. De rechtbank overweegt dat eiser is aangetroffen in een bestelbus bij de uitreis controle van het schip [schip] naar het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast heeft eiser in zijn gehoor voor de inbewaringstelling op 6 december 2020 verklaard dat hij op illegale wijze wilde uitreizen naar het Verenigd Koninkrijk. Gezien deze situatie voldeed eiser niet aan artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode, om de buitengrenzen slechts via grensdoorlaatposten te overschrijden. Anders dan hij betoogt, had eiser daarom geen vrije termijn en kon eiser geen gebruik maken van zijn circulatierecht.3 Eiser heeft zich ook niet gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Eiser is daarom niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en grond 3a is dus terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. De overige gronden zijn niet betwist. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie in dit kader de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) van 17 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1911) en de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 3 september 2020 (ECLI:NL:RBOBR:2020:4266).
7. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel en hem de mogelijkheid had moeten bieden om zelfstandig te vertrekken. Hij stelt dat de andere personen die zijn aangetroffen in de bestelbus alleen een terugkeerbesluit opgelegd hebben gekregen en aan hen wel de mogelijkheid is geboden om zelfstandig Nederland te verlaten.
8. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen ander lichter middel dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft zowel bij het gehoor van de inbewaringstelling als bij het intrekken van zijn asielverzoek verklaard niet terug te willen naar Albanië. De stelling van eiser dat de andere personen die zijn aangetroffen in de bestelbus alleen een terugkeerbesluit hebben opgelegd gekregen is verder niet onderbouwd en bovendien dient er bij de beoordeling van het lichter middel een individuele belangenafweging plaats te vinden. Wat verweerder ten aanzien van andere vreemdelingen besluit is hier dus niet relevant. Er zijn verder geen andere omstandigheden aangevoerd die leiden tot het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
4 De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraken van de RvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 december 2020

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.