ECLI:NL:RBDHA:2020:15158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
NL20.20909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Gambiaanse nationaliteit claimt. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 november 2020, op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 10 december 2020 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de bewaring onrechtmatig was en of eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwist deze gronden, maar de rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er een significant risico bestaat. Eiser heeft geen lichter middel voorgesteld en de rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris niet verplicht was om een minder ingrijpende maatregel te kiezen. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart het verzoek om schadevergoeding ongegrond. Tevens wordt er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 december 2020 en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.20909
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 10 december 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Gambiaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1994].
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist alle bewaringsgronden. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, kan volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van die grond blijkt.3 Over de zware grond onder 3a voert eiser aan dat hij vanuit Italië naar Nederland is gevlucht, omdat hij in Italië slachtoffer is geworden van mensenhandel. Over de zware grond 3k voert eiser aan dat hij goede redenen heeft om niet terug te willen naar Italië. Hij kreeg daar namelijk geen opvang en moest op straat zien te overleven. Verweerder stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat eiser hiermee de feitelijke juistheid van de gronden 3a en 3k niet betwist. Alleen daarom al zijn deze gronden terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige bewaringsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat verweerder voor het opheffen van de bewaring een lichter middel had kunnen toepassen. Eiser stelt dat hij in het Asielzoekerscentrum kon verblijven onder oplegging van een (intensieve) meldplicht. Tot aan zijn inbewaringstelling op 30 november 2020 heeft eiser in het AZC verbleven en zich niet aan het toezicht onttrokken. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een significant risico op onttrekking aan het toezicht, aldus eiser.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.4 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen lichter middel hoefde toe te passen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser tot aan zijn inbewaringstelling geen concrete stappen heeft ondernomen om zijn overdracht te realiseren. Daarnaast heeft eiser tijdens het gehoor voor
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
zijn inbewaringstelling op 30 november 2020 meerdere keren verklaard dat hij niet terug wil naar Italië. Gelet daarop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een significant risico dat eiser zich aan het toezicht onttrekt. Dit volgt ook uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat een lichter middel niet zal leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. De beroepsgrond slaag niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 december 2020

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.