ECLI:NL:RBDHA:2020:15153
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag door prematuur ingediende ingebrekestelling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Eiser stelde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank heeft overwogen dat eiser zijn aanvraag op 20 november 2019 had ingediend en dat verweerder op grond van de Vreemdelingenwet (Vw) binnen zes maanden, dus uiterlijk op 20 mei 2020, had moeten beslissen. Echter, verweerder stelde dat de beslistermijn was verlengd met zes maanden op basis van WBV 2020/12, waardoor de termijn pas op 20 november 2020 verstrijkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een ingebrekestelling had ingediend, maar dat deze prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet (Vw) in overweging genomen en geconcludeerd dat de ingebrekestelling niet geldig was. Hierdoor was het beroep van eiser niet-ontvankelijk, aangezien de termijn waarbinnen verweerder moest beslissen nog niet voorbij was.
De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en heeft bepaald dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, en is openbaar gemaakt op 28 oktober 2020.