ECLI:NL:RBDHA:2020:15149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
NL20.13125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en dwangsom

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door Y.W.M. Schrijver, omdat er niet tijdig is beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft verweerder op 19 mei 2020 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder te laat is met het nemen van een besluit. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist. De rechtbank verwijst naar artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, tot maximaal 42 dagen. De rechtbank concludeert dat de coronamaatregelen geen onmogelijkheid voor verweerder hebben opgeleverd om tijdig te beslissen op de aanvraag van eiser. De rechtbank legt verweerder een dwangsom op van € 1.442,- en bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van € 262,50 aan proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13125
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Grigorjan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: Y.W.M. Schrijver).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvraag van eiser. In zijn verweerschrift van 2 juli 2020 geeft verweerder dit ook aan. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder op 19 mei 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
6. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat hij vanaf 16 maart 2020, in verband met de vanaf die datum geldende maatregelen rondom het coronavirus, wegens overmacht niet in staat was om te beslissen op de asielaanvraag. Verweerder is daarom van mening dat vanaf laatstgenoemde datum de bestuurlijke dwangsom niet of niet langer is verbeurd en beroept zich op analoge toepassing van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb, waarin is opgenomen dat dat bij een onmogelijkheid om aan de last te voldoen, deze kan worden opgeheven.
7. De rechtbank oordeelt dat de coronacrisis weliswaar kan worden aangemerkt als een abnormale en onvoorziene omstandigheid die buiten toedoen en risicosfeer van verweerder ligt, maar dat niet aannemelijk is geworden dat het voor verweerder onmogelijk was om in de hele periode - vanaf het moment dat hij in gebreke is tot 42 dagen daarna - in verband met de geldende maatregelen rondom het coronavirus op de asielaanvraag te beslissen.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 3 juli 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem,1 waarin is overwogen dat slechts voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake kan zijn van overmacht, zodat slechts over die periode geen dwangsommen voor niet tijdig beslissen zijn verschuldigd, althans, voor zover het daarbij gaat om zaken waarin de gehoren in de algemene asielprocedure nog niet hadden plaatsgevonden. De rechtbank sluit zich daarbij aan en bepaalt dat de wettelijke dwangsom wegens het niet tijdig beslissen, wanneer deze op of vóór 16 maart 2020 is begonnen te lopen en de vreemdeling op 16 maart 2020 nog niet was gehoord, vanaf die datum wordt opgeschort voor de duur van twee maanden. Voor deze zaak betekent dat het volgende.
8. Eiser heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld op 19 mei 2020. Op grond van artikel 4:17 van de Awb zou verweerder dus vanaf 3 juni 2020 een dwangsom verbeuren. De termijn van 42 dagen is daarmee begonnen na de overmachtsperiode. De rechtbank stelt vast dat verweerder sindsdien ook nog geen besluit heeft genomen, zodat de termijn van 42 dagen inmiddels alsnog is verstreken, namelijk op 15 juli 2019. Verweerder moet daarom de maximale dwangsom van € 1.442,- aan eiser betalen.
9. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
10. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat er achterstanden zijn in de behandeling van de asielaanvragen. Dit komt doordat er meer zaken zijn en de samenstelling van de zaken anders is dan verwacht. Verweerder geeft aan dat de doorlooptijden van de asielaanvragen nog steeds stijgt en noemt in zijn verweerschrift de maatregelen die hij neemt om de doorlooptijden te verminderen. Verweerder is namelijk extra personeel aan het werven. In het specifieke geval van eiser wijst verweerder erop dat hij geen concrete termijn kan geven, waarbinnen hij op de aanvraag van eiser kan beslissen. Verweerder geeft daarbij aan dat hij geen voorrang kan verlenen aan zaken waarin beroep is ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag. Dit laatste zou volgens verweerder ten koste gaan van aanvragen die eerder zijn ingediend dan die van eiser. Verder geeft verweerder aan dat er op 17 juli 2019 een gehoor staat gepland. Verweerder verzoekt de rechtbank dan ook om een termijn van 8 weken op te leggen die ingaat vanaf 17 juli 2019. Verweerder stelt tot slot dat een ‘standaard’ dwangsom op overschrijding van de termijn van € 100,- per dag onevenredig is en verzoekt de rechtbank dit bedrag te verlagen.
11. De rechtbank stelt vast dat tot op heden verweerder nog geen besluit heeft genomen op de asielaanvraag van eiser en dat er inmiddels al acht weken zijn verstreken sinds het gehoor heeft plaatsgevonden. De rechtbank beslist dat van verweerder mag worden verwacht dat er nu binnen twee weken een besluit wordt genomen. De rechtbank zal daarom aan verweerder een termijn van twee weken opleggen om te beslissen op de asielaanvraag. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lager bedrag toe te kennen, zoals door verweerder is verzocht. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2020.2 In overeenstemming met het beleid voor vreemdelingenzaken, dat door het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) per 25 maart 2020 is gewijzigd, wordt het maximum bepaald op € 7.500,-.
13. Het beroep is gegrond. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 262,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak alsnog, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
29 september 2020

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.