ECLI:NL:RBDHA:2020:15142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke aanstelling van een ambtenaar en de verplichtingen van de werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiseres had een tijdelijke aanstelling als zwembadonderwijzer B, die op 15 mei 2019 van rechtswege was beëindigd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 november 2019, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanstelling van eiseres expliciet als tijdelijk was aangemerkt en dat er geen verplichting bestond voor de werkgever om de aanstelling te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had voldaan aan de gestelde eisen en verwachtingen tijdens haar tijdelijke aanstelling, wat leidde tot een onvoldoende beoordeling van haar functioneren. Eiseres voerde aan dat zij een betrouwbare collega was en dat de werkgever onvoldoende ondersteuning had geboden bij haar functioneren. De rechtbank oordeelde echter dat de werkgever terecht had besloten de aanstelling niet te verlengen, gezien de herhaalde tekortkomingen in het functioneren van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7837

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.L.C. Dijkgraaf),
en

het college van burgemeester en wethouders, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.L. Chan).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 17 mei 2019, waarin haar is meegedeeld dat haar tijdelijke aanstelling op 15 mei 2019 van rechtswege is beëindigd, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een Skypeverbinding op 11 november 2020. Hieraan hebben eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, de gemachtigde van verweerder en [A] , teamhoofd, deelgenomen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 30 april 2018 is eiseres aangesteld in tijdelijke dienst per 15 mei 2019 tot 15 mei 2019 in de functie van zwembadonderwijzer B bij de dienst Onderwijs Cultuur en Welzijn (OCW) van de gemeente Den Haag. In dit aanstellingsbesluit is aangegeven dat gedurende de tijdelijke aanstelling het functioneren van eiseres zal worden beoordeeld en dat zij het opleidingstraject Zwemonderwijs ABC succesvol dient af te ronden. De aanstelling omvat een in company opleidingstraject van 6 maanden. Aan de hand hiervan zal worden beoordeeld of de tijdelijke aanstelling van eiseres zal worden verlengd. Indien er reden voor is, kan de tijdelijke aanstelling ook tussentijds worden beëindigd.
1.1.
Bij besluit van 17 mei 2019 (het primaire besluit) is eiseres medegedeeld dat haar aanstelling in tijdelijke dienst op 15 mei 2019 van rechtswege is beëindigd.
1.2.
De algemene bezwarencommissie personeelsbesluiten (de commissie) heeft met betrekking tot het bezwaar van eiseres, na een hoorzitting te hebben gehouden, op 28 oktober 2019 een advies aan verweerder uitgebracht om het bezwaar ongegrond te verklaren. De commissie heeft overwogen dat in redelijke wijze kan worden aangenomen dat eiseres is tekortgeschoten in haar functioneren en dit onvoldoende mate heeft getracht te verbeteren, ondanks het feit dat zij herhaaldelijk hierop is gewezen. Eiseres heeft hiermee niet voldaan aan de aan haar gestelde eisen en verwachtingen voor het verlengen van haar tijdelijke aanstelling op proef. De commissie ziet dan ook geen reden om het besluit, waarbij de tijdelijke aanstelling van eiseres van rechtswege is geëindigd, te herroepen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het voornoemde advies het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet heeft voldaan aan de gestelde eisen en verwachtingen tijdens haar roosterdiensten bij het zwembad het Zuiderpark. Verweerder heeft eiseres hierop in verschillende gesprekken gewezen. Dit heeft echter niet tot de gewenste verbetering geleid en heeft uiteindelijk geresulteerd in een onvoldoende beoordeling. Aangezien het functioneren van eiseres niet voldeed aan de verwachtingen en gestelde eisen ziet verweerder geen grond om de aanstelling van eiseres te verlengen.
Tijdens de aanstelling diende eiseres de opleiding Zwemonderwijs ABC te volgen. Eiseres heeft niet de gelegenheid gekregen het examen daarvoor te doen, omdat gedacht werd dat zij niet had voldaan aan de aanwezigheidseisen die op grond van het examenreglement van de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) worden gesteld om examen te mogen afleggen. Naar aanleiding van de in bezwaar aangeleverde stukken heeft verweerder vastgesteld dat niet onmogelijk moet worden geacht dat eiseres toch aan de aanwezigheidseisen voor het examen heeft voldaan. Op grond daarvan heeft verweerder besloten dat eiseres alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld de opleiding af te ronden. Dit maakt echter niet dat verweerder aanleiding ziet om het besluit van 17 mei 2019 te herzien, aangezien die is gebaseerd op het onvoldoende functioneren van eiseres.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat zij wel een betrouwbare collega is en dat het bevoegde gezag op geen enkel moment heeft aangegeven op welke wijze eiser ondersteund zou kunnen worden bij het verbeteren van dit punt. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de bestreden beslissing gebrekkig is gemotiveerd. Eiseres stelt dat er geen normstelling is omtrent de frequentie van verzuim. Eiseres stelt dat zij over de vereiste competenties beschikt voor de functie van zwemonderwijzer B en om die reden voldoende functioneert. Eiseres stelt dat verweerder de verplichting had (en heeft) om de werknemers een veilige werkomgeving te bieden en pesten te voorkomen. Verweerder heeft onvoldoende inspanningen verricht om het pesten te voorkomen en die omstandigheden hebben meegewogen moeten worden bij de vraag of de aanstelling van eiseres verlengd moet worden of niet. Eiseres stelt dan ook — gelet op het vorenstaande — dat het besluit van 15 november 2019 moet worden vernietigd en verzoekt de rechtbank te bepalen dat eiseres in vaste dienst moet worden aangesteld per 16 mei 2019.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), zie de uitspraak van 1 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3338, impliceert de vaststelling dat het tijdelijke dienstverband afloopt met ingang van een bepaalde datum tevens de weigering dat dienstverband aansluitend op enigerlei wijze voort te zetten. Zo’n weigering is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
Eveneens volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 29 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3499) brengt de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld mee dat het bestuursorgaan die aanstelling na afloop van de gestelde termijn niet hoeft te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:133) geldt daarbij wel de voorwaarde dat het bestuursorgaan met het besluit om de aanstelling niet voort te zetten niet in strijd komt met het geschreven of ongeschreven recht. De toetsing van een besluit tot niet verlenging van een tijdelijk dienstverband is terughoudend.
5. De rechtbank stelt vast dat het aanstellingsbesluit van eiseres expliciet vermeldt dat sprake is van een aanstelling in tijdelijke dienst. Hierbij is een afgesloten periode van één jaar, vanaf 15 mei 2018, genoemd. Tegen dit aanstellingsbesluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
In het geval van eiseres is bij beoordelingsgesprek van 27 maart 2019 de mededeling gedaan dat haar tijdelijke aanstelling niet zal worden voortgezet en vervolgens bij het primaire besluit schriftelijk meegedeeld dat haar tijdelijke aanstelling met ingang van 15 mei 2019 van rechtswege is beëindigd en dat haar tijdelijke aanstelling niet zal worden verlengd.
6. Aan het niet verlengen van de aanstelling en/of het omzetten van een tijdelijke in een vaste aanstelling is ten grondslag gelegd het onvoldoende functioneren van eiseres en het feit dat hierin, ondanks herhaaldelijke gesprekken geen verbetering tot stand kwam.
Ook is haar betrouwbaarheid op de werkvloer onvoldoende. Ten aanzien van de werkzaamheden die eiseres in roosterdienst werkte bij het zwembad Zuiderpark naast haar opleiding heeft eiseres niet voldaan aan de gestelde eisen.
Naar het oordeel van de rechtbank moest voor eiseres duidelijk zijn dat er aanmerkingen waren op haar functioneren. Verweerder baseert zijn standpunt dat eiseres niet heeft laten zien een voldoende betrouwbare collega te zijn op het gegeven dat tenminste 13 keer is geregistreerd dat zij voor praktijkwerk onverwacht niet of niet tijd aanwezig was, en er sprake was van een hoog aantal momenten van ziekteverzuim. Verweerder noemt niet ten onrechte dat het op tijd en aanwezig zijn bij zwembaden een basisvereiste is, omdat er vooral met roosters wordt gewerkt en niet-tijdige aanwezigheid en afwezigheid van een werknemer veel flexibiliteit en improvisatie vergt van de andere collega’s.
Eiseres is hier op aangesproken maar een gewenste gedragsverandering is niet waargenomen. Verweerder heeft dit zwaarder mogen laten weten dan het feit dat de inzet van eiseres tijds de praktijkmomenten prima, en haar inzet bij de het geven van aquavaria lessen goed was.
7. Gelet op het voorgaande bestond voor verweerder geen verplichting de aanstelling te verlengen, dan wel om te zetten in een vaste aanstelling. Evenmin kan worden gezegd dat het niet verlengen en/of verlenen van een vaste aanstelling na 15 mei 2019 in strijd komt met enige regel van ongeschreven recht.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.