ECLI:NL:RBDHA:2020:15138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
20/8761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Afghaanse eisers met Hazara-etniciteit en bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Afghaanse eisers, geboren in Iran, die vrezen voor vervolging bij terugkeer naar Afghanistan. De eisers, een man en een vrouw, hebben een relatie gehad die leidde tot problemen met hun families, en zij zijn bekeerd tot het christendom. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hun aanvragen afgewezen op grond van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de rechtbank eerder in een uitspraak van 2 augustus 2018 had geoordeeld dat de vrees van de eisers voor vervolging niet geloofwaardig was. De rechtbank heeft in deze uitspraak bevestigd dat de eerdere afwijzing van de asielaanvragen terecht was, omdat de eisers niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden hadden aangedragen die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de werkinstructies van de Staatssecretaris geen relevante wijzigingen in het beleid bevatten die aanleiding gaven tot een nieuw gehoor. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de situatie voor Hazara in Afghanistan niet zo onveilig is dat dit automatisch leidt tot een asielvergunning. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, en de eerdere besluiten van de Staatssecretaris zijn bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8761 + NL20.8762

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [1995] , van Afghaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
[eiseres] , geboren op [1997] , van Afghaanse nationaliteit, eiseres
V-nummer: [V-nummer]
Tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. J.S. Visser),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluiten van 19 maart 2020 (bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers van 9 november 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Ook heeft verweerder aan eisers geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef, onder e, van de Vw in relatie tot artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Daarnaast heeft verweerder aan eisers geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen M.O. Salim. Verweerder is, met bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Het asielrelaas van eisers is als volgt samen te vatten. Eisers zijn van Afghaanse nationaliteit en zijn geboren en getogen in Iran. Zij zijn uit Iran gevlucht vanwege problemen die zij om hun relatie hebben ondervonden. Eiseres was namelijk ten tijde van hun relatie uitgehuwelijkt aan haar neef die in Afghanistan woonde. Toen de relatie werd ontdekt, werd eiser mishandeld door de familie van eiseres. Bij terugkeer naar Afghanistan vrezen eisers voor hun leven, omdat de familie van eiseres en van haar ex-echtgenoot daar verblijven. Daarnaast hebben eisers de Hazara etniciteit en alleen al daarom lopen zij gevaar bij terugkeer. Tot slot lopen zij gevaar omdat eisers zich in Nederland hebben bekeerd tot het christendom.
1.2.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Eiser is in Iran een relatie aangegaan met eiseres, een vrouw die reeds uitgehuwelijkt was;
- Eiser heeft problemen ondervonden vanwege deze relatie;
- Eiser is uitgezet naar Afghanistan;
- Eiser stelt dat hij als Hazara problemen verwacht in Afghanistan.
- Eiser is bekeerd tot het christendom en verwacht daar eveneens problemen door bij terugkeer.
1.3.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Eiseres is uitgehuwelijkt aan een neef in Afghanistan;
- Eiseres is in Iran een relatie aangegaan met eiser;
- Eiseres heeft problemen ondervonden vanwege deze relatie;
- Eiseres stelt dat zij als Hazara problemen verwacht in Afghanistan (vrees niet aannemelijk);
- Eiseres is afvallig en is in Nederland bekeerd tot het christendom en verwacht daar eveneens problemen door bij terugkeer.
2. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers bij besluiten van 23 juni 2017 afgewezen. De rechtbank, zittingsplaats Zwolle (NL17.3946 en NL17.3949), heeft de beroepen van eisers tegen deze besluiten bij uitspraak van 2 augustus 2018 gegrond verklaard, de besluiten van 23 juni 2017 vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen. De rechtbank heeft daarbij in de eerste plaats vastgesteld dat eisers, het standpunt van verweerder, dat hun vrees voor problemen in Afghanistan als gevolg van hun Hazara-etniciteit niet geloofwaardig of aannemelijk is, niet hebben bestreden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat de totstandkoming van de relatie en de problemen die daarvan het gevolg waren niet geloofwaardig zijn. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de gestelde uitzetting van eiser naar Afghanistan ongeloofwaardig heeft kunnen achten. De afvalligheid van eiseres en de bekering tot het christendom van zowel eiseres als eiser heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eveneens ongeloofwaardig kunnen achten. Over de uithuwelijking van eiseres heeft de rechtbank geoordeeld dat het standpunt van verweerder ten aanzien van de geloofwaardigheid daarvan onvoldoende is gemotiveerd. Om die reden is het besluit ten aanzien van eiseres vernietigd. Het besluit ten aanzien van eiser is vernietigd gelet op het afhankelijke karakter ervan voor wat betreft het afgeleide verblijfsrecht.
3.1.
Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen. Volgens verweerder heeft de rechtbank in haar uitspraak van 2 augustus 2018 al geoordeeld dat verweerder de asielelementen van eiser die toen in geschil waren ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat die in rechte vaststaat. Ten aanzien van eiseres heeft verweerder ook verwezen naar de uitspraak van 2 augustus 2018 waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de toen in geschil zijnde asielelementen, met uitzondering van de uithuwelijking, ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Verweerder heeft verder een nieuwe motivering gegeven op grond waarvan de uithuwelijking van eiseres wederom ongeloofwaardig wordt geacht.
3.2.
Eisers hebben aangevoerd dat zij opnieuw hadden moeten worden gehoord na de uitspraak van 2 augustus 2018 omdat er nieuwe werkinstructies zijn verschenen op grond waarvan het bekeringsproces opnieuw had moeten worden beoordeeld. Door het afzien van een aanvullend gehoor, heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met het geloofsproces dat zich na die uitspraak heeft ontwikkeld. Over hun bekering hebben eisers brieven van [A] , voorganger van de Iraanse kerk te [plaats] , en een rapport van Stichting Gave over afvalligheid en bekering ingebracht. Verder hebben eisers een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS: 2019:4202. Volgens deze uitspraak moet verweerder ervan uitgaan dat de positie van Hazara in Afghanistan onveiliger is dan voorheen. Tot slot blijft eiseres bij haar verklaringen over haar uithuwelijking die ten onrechte als ongeloofwaardig zijn aangemerkt.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat tegen de uitspraak van 2 augustus 2018 geen hoger beroep is ingesteld. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat het niet instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat, wanneer in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden uit moet gaan. [1] Slechts nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden of een relevante wijziging van het recht kunnen een hernieuwde beoordeling van een eerder verworpen beroepsgrond rechtvaardigen. [2]
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerste afwijzende besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan dat eerste afwijzende besluit.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de werkinstructies 2018/10 en 2019/18 (die gaan over de beoordeling van asielaanvragen van onder meer bekeerlingen) terecht geen aanleiding heeft gezien om eisers opnieuw te horen over hun bekering. In de eerste plaats is van belang dat deze werkinstructies inhoudelijk geen relevante wijzigingen bevatten van het beleid van verweerder, maar een verbetering in de methode waarmee de geloofwaardigheid wordt beoordeeld. Verder ligt het primair op de weg van eisers om te onderbouwen in hoeverre die werkinstructies zouden moeten leiden tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van hun bekering. Daarin zijn zij niet geslaagd en de rechtbank ziet daar zelf ook geen aanknopingspunten voor.
5.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de stelling, dat er sprake is van geloofsgroei, geen relevant nieuw feit of omstandigheid is die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigt. Het is namelijk op voorhand uitgesloten dat wat hierover is aangevoerd kan afdoen aan de eerdere besluiten van 23 juni 2017. Immers, in de verklaringen van [A] staat in essentie slechts dat eisers Christenen zijn en dat zij regelmatig de kerk bezoeken. Deze omstandigheden waren vóór de besluiten van 23 juni 2017 en de uitspraak van de rechtbank van 2 augustus 2018 ook al bekend. Dat eisers na die uitspraak de kerk zijn blijven bezoeken kan niet afdoen aan het daarin neergelegde oordeel over de geloofwaardigheid van de bekering omdat het blijven bezoeken van de kerk van onvoldoende gewicht is in relatie tot wat verweerder eisers heeft tegengeworpen in het kader van hun bekeringsproces. De in dit kader gemaakte verwijzingen naar het rapport van de Stichting Gave maakt dit niet anders omdat daarin niet wordt ingegaan op de specifieke beleving van het geloof door eisers.
6.1.
Eisers hebben verder aangevoerd dat de positie van Hazara na de uitspraak van 2 augustus 2018 onveiliger is geworden. De rechtbank is van oordeel dat uit de in 3.2. vermelde uitspraak van de ABRvS van 18 december 2019 volgt dat de situatie voor Hazara in Afghanistan niet zo slecht is dat het enkel zijn van Hazara betekent dat een vreemdeling een gegronde vrees voor vervolging heeft, dan wel een reëel risico op onmenselijke behandeling loopt. Verweerder hoeft dus niet elke Hazara uit Afghanistan zonder meer een asielvergunning te verlenen. De situatie in Afghanistan is echter voor Hazara wel zo onveilig geworden dat verweerder moet bezien en duidelijk moet maken hoe hij daarmee bij individuele Hazara rekening houdt. Verweerder heeft als gevolg van deze uitspraak van de ABRvS zijn beleid aangepast. Verweerder heeft Hazara in paragraaf C7/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) als risicogroep aangemerkt. Voor personen die tot de risicogroep behoren zijn geringe indicaties nodig om aannemelijk te maken dat sprake is van gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de Hazara vóór de uitspraak van 2 augustus 2018 niet als risicogroep aanmerkte en daarna wel. Hiermee is sprake van een relevante wijziging van het recht, die maakt dat een hernieuwde beoordeling van deze beroepsgrond aangewezen is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich evenwel terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er in hun geval geringe indicaties, als bedoeld in paragraaf C7/3.2 van de Vc, aanwezig zijn. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in de uitspraak van 2 augustus 2018 al is geoordeeld dat de asielelementen van eisers, met uitzondering van de uithuwelijking van eiseres, niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn geacht. Die asielelementen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een geringe indicatie. Verder is de rechtbank van oordeel dat de enkele identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geen geringe indicatie vormen waarmee eisers aannemelijk kunnen maken dat zij in aanmerking zou moeten komen voor internationale bescherming. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat ook de uithuwelijking van eiseres niet als zodanig kan worden aangemerkt. Verweerder heeft dit element namelijk niet ten onrechte als ongeloofwaardig aangemerkt. Voor een nadere motivering van dit standpunt verwijst de rechtbank naar overweging 7.
7. Zoals al onder 6.2. is geoordeeld, heeft verweerder de uithuwelijking van eiseres aan een neef in Afghanistan niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat niet valt in te zien waarom de neef van eiseres kort na de huwelijksvoltrekking, omwille van een aflopend werkvisum, terug zou moeten keren naar Afghanistan. Immers, uit diverse openbare bronnen blijkt volgens verweerder dat dergelijke werkvisa afgegeven worden voor een jaar in plaats van een half jaar, zoals door eiseres is verklaard. Eiseres heeft dit in beroep niet betwist. Verder is volgens verweerder niet te volgen dat eiseres binnen enkele maanden na de huwelijksvoltrekking met haar neef in het openbaar een relatie aanging met een andere man. Zij liep immers het risico om te worden gezien door buren en familie die op de hoogte waren van haar huwelijk. Dat eiseres dit risico nu eenmaal heeft genomen, biedt onvoldoende grond om te oordelen dat verweerder dit niet aan eiseres mocht tegenwerpen. Verder heeft eiseres haar uithuwelijking op geen enkele wijze met directe of indirecte bewijzen kunnen aantonen. Verweerder heeft het bijzonder kunnen achten dat eiseres kort na haar eerste ontmoeting met eiser foto’s en video-opnamen van die ontmoeting had, terwijl deze ontmoeting geheim moest blijven. Van haar huwelijksvoltrekking met haar neef zijn daarentegen geen foto’s gemaakt.
8. Gelet op wat in 4.1. tot en met 7. is overwogen heeft verweerder de asielaanvragen van eisers terecht afgewezen als ongegrond. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de ABRvS van 6 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2003:AI0801.
2.Zie uitspraken van de ABRvS van 25 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3728 en van 9 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1635.