ECLI:NL:RBDHA:2020:15133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
NL20.10726 en NL20.10728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2020 uitspraak gedaan in de asielprocedures van eisers, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd gesteld dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvragen, niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Eisers voerden aan dat de besluitvorming onzorgvuldig was, onder andere omdat zij om uitstel van de zienswijze hadden gevraagd, maar hierop geen reactie was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om uitstel niet tijdig onder de aandacht was gekomen door een fout van de verweerder, wat als onzorgvuldig werd aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden besluiten, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat niet aannemelijk was geworden dat eisers in hun belangen waren geschaad. De rechtbank overwoog verder dat de belangen van het kind van eisers voldoende waren meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat de verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat de overdracht aan Spanje, ondanks de coronamaatregelen, niet onrechtmatig was. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 525,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.10726 en NL20.10728
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser](eiser) en
[eiseres](eiseres),
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
mede namens hun minderjarig kind:
[kind], V-nummer: [V-nummer 3] , hierna gezamenlijk: eisers, (gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. Theodoulou).
Procesverloop
Bij besluiten van 14 mei 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verder hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaken NL20.10727 en NL20.10729, plaatsgevonden op 17 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Baban. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De verzoeken om voorlopige voorziening zijn op 21 juli 2020 toegewezen, in afwachting van de uitspraak van deze rechtbank en dezelfde zittingsplaats in de beroepszaak van eiser met zaaknummer NL20.10730.
Dat beroep heeft de rechtbank op 14 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft partijen in de onderhavige beroepsprocedures in de gelegenheid gesteld aan te geven welke betekenis deze uitspraak daarvoor heeft.
Verder heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 1 oktober 2020 aan te geven of ze nog een nadere zitting wensen. Nadat geen van de partijen heeft aangegeven mondeling op een zitting gehoord te willen worden, heeft de rechtbank het onderzoek
gesloten. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eisers voeren aan dat het onvoldoende zorgvuldig is dat verweerder blijft volhouden dat zij moeten worden overgedragen aan Spanje, omdat verweerder ten onrechte de asielaanvraag van eisers niet in behandeling heeft genomen. Eiser heeft tegen de beschikking tot intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel van 31 januari 2020 apart beroep ingesteld. Hij is van mening dat deze intrekking niet op de juiste wijze kenbaar is gemaakt, zodat hij tijdig beroep heeft ingediend tegen deze beschikking. Tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 14 september 2020, waarin het beroep niet- ontvankelijk is verklaard, heeft eiser hoger beroep ingesteld. Eisers verzoeken dan ook om de aanhouding van de onderhavige beroepen, totdat in hoger beroep op de beroepszaak van eiser met zaaknummer NL20.10730, is beslist.
3. De rechtbank stelt vast dat de huidige beroepszaken zijn aangehouden totdat uitspraak is gedaan in de beroepszaak van eiser met zaaknummer NL20.10730. Deze zaak is door deze rechtbank op 14 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op dit oordeel en gelet op wat eisers aan hun verzoek ten grondslag hebben gelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de beroepszaken aan te houden totdat de hogerberoepsrechter in de beroepszaak van eiser met zaaknummer NL20.10730, uitspraak heeft gedaan. De verzoeken om aanhouding in de onderhavige beroepszaken wijst de rechtbank dan ook af.
4. Verder voeren eisers aan dat er sprake is geweest van een onvoldoende zorgvuldige besluitvorming. Vanwege het coronavirus konden er geen afspraken op het kantoor van de gemachtigde plaatsvinden en een beeldbelvariant is geen goede vervanging hiervan. Op
12 mei 2020 is er aan verweerder bericht dat er weer gesprekken op kantoor konden plaatsvinden en dat er op korte termijn een afspraak met eisers gepland was. Het is onzorgvuldig dat verweerder met dit redelijke verzoek geen rekening heeft gehouden, terwijl er gesteld noch gebleken sprake is van een spoedsituatie.
5. De rechtbank stelt vast dat eisers op 23 april 2020 in de voorlopige zienswijze om uitstel hebben gevraagd voor het indienen van een nadere zienswijze. Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek. Bij brief van 12 mei 2020 heeft de gemachtigde van eisers aangegeven dat het gesprek met hen aan het einde van die week plaats zou kunnen vinden op zijn kantoor door aanpassingen die op het kantoor waren gedaan en heeft daarbij impliciet wederom een verzoek om uitstel voor het indienen van een nadere zienswijze gedaan. Bij brief van 14 mei 2020 heeft verweerder het eerste verzoek om uitstel afgewezen

1.ECLI:NL:RBDHA:2020:9086.

en gelijktijdig het bestreden besluit verzonden. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het verzoek om uitstel van 12 mei 2020 naar een ondersteunende afdeling was verzonden en om die reden niet op tijd bij verweerder bekend was. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat het verzoek om uitstel wel was ingewilligd als het op tijd onder de aandacht was gekomen. Verweerder acht deze handelwijze niet onzorgvuldig, maar spreekt van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
6. De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen een essentieel onderdeel is van de besluitvormingsprocedure. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Dat het verzoek om uitstel bij verweerder niet tijdig onder de aandacht is gekomen, is te wijten aan verweerder. Verweerder heeft, zoals hiervoor overwogen, zelf verklaard dat het verzoek om uitstel niet is ingewilligd door een fout aan hun kant. Deze handelwijze waarbij de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze is gemist doordat verweerder niet tijdig kennis heeft genomen van het verzoek om uitstel hiervan, is naar het oordeel van de rechtbank als onzorgvuldig aan te merken. Voor het passeren van dit zorgvuldigheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb is in dit geval geen plaats. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
7. De rechtbank ziet aanleiding om te onderzoeken of eisers door de handelwijze van verweerder in hun belangen zijn geschaad en of eventueel aanleiding is om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
8. Daarbij is het volgende van belang. Eisers zijn in de beroepsprocedure in de gelegenheid geweest om gronden tegen de bestreden besluiten aan te voeren. Zij hebben hier gebruik van gemaakt door op 25 mei 2020, 27 mei 2020 en 28 mei 2020 beroepsgronden in te dienen. Ook ter zitting hebben eisers hun gronden kenbaar kunnen maken en verder kunnen toelichten. Niet aannemelijk is geworden dat eisers door de handelwijze van verweerder in hun belangen zijn geschaad.
9. Eisers voeren aan dat verweerder ten opzichte van Spanje niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Volgens eisers is er wel degelijk aanleiding om van de discretionaire bevoegdheid om de asielaanvragen in behandeling te nemen gebruik te maken, gelet op de eerdere verblijfsvergunning van eiser in Nederland en gelet op de slechte behandeling in Spanje. Eiser is uit Nederland vertrokken en naar Algerije gereisd om zijn vader en moeder op te halen, zodat zij ook in veiligheid gebracht konden worden. In Spanje zijn zij vervolgens heel slecht behandeld en eiser geeft aan dat er in Spanje geen respect is voor (Syrische) asielzoekers. Eisers werden mishandeld en hun kind is nog steeds angstig omdat zijn vader geslagen werd in zijn bijzijn. De vader van eiser kreeg, ondanks zijn ziekte, in Spanje geen toegang tot de medische zorg. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn vaders medische gesteldheid een Spaans patiëntendossier overgelegd. Eisers voeren aan dat ze hierover geklaagd hebben met hulp van een medewerker van het Rode Kruis, maar dat de Spaanse politie desondanks geen actie ondernam. Verder stelt eiseres dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de belangen van haar kind op geen enkele wijze kenbaar zijn meegewogen. Er is dan ook niet voldaan aan de verplichting uit artikel 24, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
2 ABRvS, 10 oktober 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9079 en ABRvS, 31 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB1457.
(Handvest). Ook is er volgens eiseres wel degelijk gebleken van belemmeringen voor een feitelijke overdracht aan Spanje door de gevolgen van het coronavirus.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Spanje mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet mag. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers hier niet in geslaagd. Eisers hebben niet met rapporten of met andere informatiebronnen onderbouwd dat sprake is van systematische tekortkomingen in het Spaanse asiel- en opvangsysteem. Ook uit hun persoonlijk relaas blijkt niet dat verweerder niet meer uit zou mogen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers hebben niet nader onderbouwd dat zij zijn mishandeld of dat hun de toegang tot medische voorzieningen is ontzegd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eisers zich hierover dienen te beklagen bij de Spaanse (hogere) autoriteiten. Eisers hebben gesteld dat ze hebben geprobeerd te klagen met behulp van het Rode Kruis. Deze stelling hebben zij echter niet nader, zoals met stukken, onderbouwd. Het is niet aannemelijk geworden dat de Spaanse autoriteiten hen niet zouden kunnen of willen helpen, dan wel dat klagen bij de (hogere) autoriteiten zinloos is.
11. Ten aanzien van wat eiseres in beroep heeft aangevoerd over dat de belangen van haar kind niet zijn meegewogen in het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting op deze beroepsgrond gereageerd en gemotiveerd dat het in belang van het kind is dat het bij zijn ouders blijft en dat de waarborgen van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind ook zijn vervat in de Dublinverordening. Gelet op deze aanvullende motivering is de rechtbank van oordeel dat verweerder het belang van het kind voldoende heeft meegewogen en dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat het belang van het kind niet geschaad is.
12. Verder overweegt de rechtbank dat de door eisers genoemde omstandigheid dat de overdracht op dit moment, ten gevolge van (de maatregelen die zijn getroffen vanwege) het coronavirus niet kan worden uitgevoerd, een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Spanje als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020.
13. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om eisers’ asielaanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht te behandelen. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de door eisers aangevoerde omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die verweerder aanleiding hadden moeten geven om de asielverzoeken aan zich te trekken. Zoals hiervoor is overwogen hebben eisers onvoldoende onderbouwd dat zij in Spanje slecht zouden zijn behandeld. Ook het standpunt van eisers dat er geen respect is voor asielzoekers in Spanje en dat de vader van eiser geen medische hulp zou hebben gekregen, hebben zij verder niet onderbouwd. Het feit dat eiser eerder een verblijfsvergunning in Nederland is verleend, leidt ook niet tot een andere conclusie. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om op de grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielverzoeken van eisers aan zich te trekken.

3.ECLI:NL:RVS:2020:1032.

14. De rechtbank ziet op basis van het voorgaande aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten. Niet aannemelijk is geworden dat eisers in hun belangen zijn geschaad.
15. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Voor het verschijnen ter zitting is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juli 2020 al 1 punt verleend. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van die besluiten in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
10 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M.P. Glerum T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.