ECLI:NL:RBDHA:2020:15128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
NL20.19403 en NL20.19431
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en terugkeerbesluit van een Albanese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep van een Albanese vreemdeling tegen een maatregel van bewaring en een terugkeerbesluit. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.B.G.T. von Bóné, had op 8 november 2020 beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 6 november 2020 was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A.M.H.W. van Heerebeek. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod prematuur was, aangezien deze besluiten op 13 november 2020 waren genomen, na de indiening van het beroep. De rechtbank beperkte zich tot de vraag of de vreemdeling recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring, nu deze was opgeheven.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring was opgelegd om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van de asielaanvraag van de vreemdeling. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren toegelicht en dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat een lichter middel dan bewaring had kunnen worden toegepast. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de bewaring rechtmatig was geweest. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod niet-ontvankelijk en het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. A. Vranken, en werd openbaar gemaakt op 9 december 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het terugkeerbesluit en binnen één week voor de maatregel van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.19403 en NL20.19431
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.B.G.T. von Bóné), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2020 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft op 8 november 2020 beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring (NL20.19403). Daarbij heeft eiser aangegeven dat het beroep ook is gericht tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod (NL20.19431). Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 13 november 2020 de maatregel van bewaring opgeheven en omgezet naar een maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Dezelfde dag is aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die telefonisch deelnam aan de zitting.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Albanese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [2001] .
Het terugkeerbesluit en inreisverbod (NL20.19431)
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod prematuur is. Het terugkeerbesluit en het inreisverbod dateren van 13 november 2020 en eiser heeft op 8 november 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit. Het
beroep daartegen zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De maatregel van bewaring (NL20.19403)
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser: 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist alle bewaringsgronden. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, kan volstaan met een toelichting waaruit de feitelijk juistheid van die grond blijkt.3 De rechtbank oordeelt dat de feitelijke juistheid van de zware gronden onder 3a en 3b voldoende is toegelicht en overweegt in dit verband als volgt.
Staatsburgers van Albanië die houder zijn van een biometrisch paspoort, zijn sinds de inwerkingtreding op 15 december 2010 van Verordening (EU) nr. 1091/20104 vrijgesteld van de visumplicht. Eiser is in het bezit van een dergelijk paspoort. Op grond hiervan mag hij gedurende drie maanden rechtmatig in Nederland verblijven (de zogenoemde vrije termijn).5 Voor een doorreis naar Engeland dient eiser in het bezit te zijn van een visum, omdat de visumvrijstelling voor Albanezen niet geldt voor Engeland.6
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 (PB 2010, L 329).
5 volgens artikel 12 van de Vw en artikel 3.3 van het Vb,
6 ingevolge overweging 42 van de considerans van de Verordening (EU) 2016/399 (PB 2016, L 77), de Schengengrenscode.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 7 juni 20187 en wijst er op dat uit het dossier blijkt dat eiser op 6 november 2020 omstreeks 04:15 uur, samen met vier andere personen, is aangetroffen in een trailer op een afgesloten bedrijventerrein in Vlaardingen. Volgens de verklaringen van eiser probeerde hij werk te zoeken in Europa, maar toen dat niet lukte wilde hij doorreizen naar Engeland om daar te werken. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij sinds twee weken in Europa is en bij de grens niet eerlijk is geweest over de reden waarom hij naar Europa wilde komen. Gelet op het korte verblijf in Nederland, de verklaringen van eiser en de wijze waarop hij probeerde om naar Engeland te reizen, mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemen dat eiser het Schengengebied is ingereisd met de bedoeling om illegaal uit te reizen naar Engeland.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd, de vrije termijn nooit is aangevangen en eiser zich bij binnenkomst had moeten melden bij de Nederlandse autoriteiten. Dat laatste heeft eiser niet gedaan. De bewaringsgronden onder 3a en 3b zijn samen voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige bewaringsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat een lichter middel dan bewaring kan worden toegepast. Eiser stelt dat hij zelfstandig wil en kan vertrekken. Verweerder heeft hem ten onrechte niet de gelegenheid geboden om zelf terug te keren naar Albanië, aldus eiser.
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Dit is vaste rechtspraak.8 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling op 6 november 2020 heeft verklaard dat hij graag zelfstandig Nederland wil verlaten om vervolgens naar Duitsland te gaan. Hij wil in Duitsland dan asiel aanvragen of een arbeidscontract regelen. Gelet op deze verklaring acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat eiser na de beoordeling van zijn asielaanvraag zelfstandig zal terugkeren naar Albanië. Bovendien heeft eiser gelogen over het doel van zijn verblijf in Europa en wilde hij op illegale wijze naar Engeland reizen. Tot slot acht de rechtbank van belang dat er ook voldoende gronden aanwezig zijn om de inbewaringstelling te rechtvaardigen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bewaring noodzakelijk mogen achten voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de beroepen (NL20.19431 en NL20.19403)
8. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 december 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over het terugkeerbesluit en inreisverbod gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over de maatregel van bewaring gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
.