Overwegingen
1. Eiser stelt dat hij de Albanese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1988] .
Het terugkeerbesluit en inreisverbod (NL20.19432)
2. In het terugkeerbesluit heeft verweerder vermeld dat een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten worden gegeven en betwist alle gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag liggen. Verweerder kan bij de zware gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd, volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van die grond blijkt.3 De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a en 3b terecht aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd en licht dit als volgt toe.
Staatsburgers van Albanië die houder zijn van een biometrisch paspoort, zijn sinds de inwerkingtreding op 15 december 2010 van Verordening (EU) nr. 1091/20104 vrijgesteld van de visumplicht. Eiser is in het bezit van een dergelijk paspoort. Op grond hiervan mag hij gedurende drie maanden rechtmatig in Nederland verblijven (de zogenoemde vrije termijn).5 Voor een doorreis naar Engeland dient eiser in het bezit te zijn van een visum, omdat de visumvrijstelling voor Albanezen niet geldt voor Engeland.6
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 7 juni 20187 en wijst er op dat uit het dossier blijkt dat eiser op 5 november 2020 omstreeks 15:30 uur is aangetroffen in een zeecontainer op een afgesloten bedrijventerrein in Vlaardingen. Volgens de verklaringen van eiser is hij drie tot vijf dagen daarvóór de Europese Unie ingereisd en wilde hij naar Nederland om de oversteek naar Engeland te wagen. Eiser verklaart dat hij op zoek is naar een beter leven en werk in Engeland. Gelet op het korte verblijf in Nederland, de verklaringen van eiser en de wijze waarop hij probeerde om naar Engeland te reizen, mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemen dat eiser het Schengengebied is ingereisd met de bedoeling om illegaal uit te reizen naar Engeland.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet op voorgeschreven wijze is ingereisd, de vrije termijn nooit is aangevangen en eiser zich bij binnenkomst had moeten melden bij de Nederlandse autoriteiten. Dat heeft eiser niet gedaan. De gronden onder 3a en 3b zijn samen voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en verweerder was dan ook niet verplicht om eiser een termijn voor vrijwillig vertrek aan te bieden.8 Deze twee gronden
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829. 4 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 (PB 2010, L 329).
5 volgens artikel 12 van de Vw en artikel 3.3 van het Vb,
6 ingevolge overweging 42 van de considerans van de Verordening (EU) 2016/399 (PB 2016, L 77), de Schengengrenscode.
8 Op grond van artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw.
kunnen het terugkeerbesluit dragen. De overige gronden bespreekt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert aan dat bij het opleggen van het inreisverbod onvoldoende rekening is gehouden met zijn bijzondere familieomstandigheden. Zijn vrouw en twee kinderen wonen namelijk in Griekenland. Door het opgelegde inreisverbod is het voor eiser niet langer mogelijk om zijn gezin te bezoeken. Gelet daarop had verweerder moeten afzien van het opleggen van het inreisverbod, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens het gehoor voor het opleggen van het inreisverbod op 5 november 2020 is eiser gevraagd naar eventuele bijzondere omstandigheden. Hij heeft toen verklaard dat zijn vrouw en twee kinderen illegaal in Griekenland verblijven. Uit het inreisverbod blijkt dat verweerder deze omstandigheid heeft meegewogen. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging terecht in het nadeel van eiser is uitgevallen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser verder niet heeft onderbouwd dat zijn gezin in Griekenland woont en ook geen gegevens van hen heeft verstrekt. Daarnaast kunnen eiser en zijn familie elkaar eventueel ook zien in een land waar zij allen toegang hebben. De beroepsgrond slaagt niet.
De maatregel van bewaring (NL20.19400)
6. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. In de maatregel heeft verweerder dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij het terugkeerbesluit.
8. De rechtbank verwijst over de betwisting van de gronden van de maatregel naar wat daarover is geoordeeld in rechtsoverweging 3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er dus voldoende gronden om de maatregel te dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert aan dat een lichter middel dan bewaring kan worden toegepast. Eiser stelt dat hij zelfstandig kan en wil vertrekken. Hij had de financiële middelen kunnen regelen om zijn terugkeer zelf te betalen. Verweerder heeft hem ten onrechte niet de gelegenheid geboden om zelf terug te keren naar Albanië, aldus eiser.
10. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring
noodzakelijk vindt. Dit is vaste rechtspraak.9 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Weliswaar heeft eiser tijdens het verhoor voor de inbewaringstelling op 5 november 2020 verklaard dat hij Nederland zelfstandig kan en wil verlaten, maar hij heeft ook verklaard dat hij liever niet terug wil naar Albanië. Ter zitting heeft eiser opnieuw aangegeven dat hij niet terug kan naar Albanië, omdat hij daar gevaar loopt. Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat eiser zijn (eventuele) financiële middelen zal gebruiken om zijn vertrek naar Albanië te bekostigen. Bovendien wilde eiser op illegale wijze naar Engeland reizen om daar te werken en een beter bestaan op te bouwen. Tot slot acht de rechtbank van belang dat er ook voldoende gronden aanwezig zijn om de inbewaringstelling te rechtvaardigen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bewaring noodzakelijk mogen achten om het vertrek van eiser naar Albanië te realiseren. Dat eiser in Albanië gevaar loopt, ten slotte, is een omstandigheid die bij de beoordeling van zijn asielprocedure moet worden betrokken. Bij de beoordeling van de onderhavige beroepen speelt dit geen rol. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de beroepen (NL20.19432 en NL20.19400)
11. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.