ECLI:NL:RBDHA:2020:15008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.19256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met reguliere verblijfsvergunning en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Amerikaanse nationaliteit te bezitten, heeft tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 3 november 2020, hield in dat eiser in bewaring werd gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 17 november 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de bewaring en voerde aan dat zijn beroep niet tijdig was behandeld, wat in strijd zou zijn met artikel 5, vierde lid, van het EVRM. De rechtbank oordeelde echter dat de zitting tijdig had plaatsgevonden, aangezien deze op de dertiende dag na indiening van het beroepschrift was gehouden.

Eiser voerde verder aan dat er lichter middelen beschikbaar waren dan bewaring, zoals een meldplicht of het dragen van een elektronische enkelband, omdat hij mantelzorger is voor zijn ernstig zieke partner. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom bewaring noodzakelijk was en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende waren om een lichter middel toe te passen. De rechtbank concludeerde dat de bewaringsgronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19256
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw A.F. Zuijdwijk.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Amerikaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1977] .
2. Eiser voert aan dat zijn maatregel van bewaring in strijd is met artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn.1 In dit artikel staat namelijk dat derdelanders alleen in bewaring kunnen worden gesteld ter voorbereiding van hun terugkeer. Nu eiser een reguliere verblijfsvergunning heeft aangevraagd en op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in bewaring zit, is van voorbereiding van terugkeer op dit moment geen sprake.
3. De rechtbank overweegt als volgt. De Terugkeerrichtlijn is niet van toepassing op personen met rechtmatig verblijf, zoals bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b,
1. Richtlijn 2008/115/EG.
van de Vw. De wettelijke grondslag om deze personen in bewaring te mogen stellen is neergelegd in het nationale recht. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de inbewaringstelling van deze categorie vreemdelingen onrechtmatig is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Eiser voert verder aan dat zijn beroep tegen de maatregel van bewaring niet tijdig op zitting is behandeld. Eiser doet in dit verband een beroep op artikel 5, vierde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 5, vierde lid, van het EVRM staat dat wanneer iemand beroep heeft ingesteld tegen zijn detentie de rechtbank spoedig beslist over de rechtmatigheid daarvan. Bij vreemdelingenbewaring is in de Vw invulling gegeven aan dat artikel. Op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw, vindt de zitting uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift plaats. In het geval van eiser is het beroepschrift ontvangen op 9 november 2020 en vond de zitting plaats op 17 november 2020. Nu het beroep op de dertiende dag na indiening van het beroepschrift op zitting is behandeld, is sprake van een tijdige behandeling. De beroepsgrond slaagt niet.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte grond3 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
7. Eiser betwist alle bewaringsgronden. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, kan volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van die grond blijkt.4 De rechtbank oordeelt dat bij de gronden 3b en 3c de feitelijke juistheid voldoende is toegelicht. In mei 2014 is namelijk met eiser afgesproken dat hij Nederland zou verlaten. Aan hem is toen ook een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser is niet binnen de afgesproken termijn van 28 dagen vertrokken en heeft zich ook niet gemeld.
De stelling van eiser dat verweerder dit hem, gelet op het tijdsverloop, niet meer kan tegenwerpen volgt de rechtbank niet. Deze omstandigheid doet namelijk niet af aan de feitelijke juistheid van deze gronden. De bewaringsgronden onder 3b en 3c zijn samen voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4 Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige bewaringsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert aan dat een lichter middel dan bewaring kan worden toegepast. Eiser stelt dat hij bij zijn partner [naam] kan verblijven onder oplegging van een meldplicht of de verplichting een elektronische enkelband te dragen. Zij is ernstig ziek en eiser is haar mantelzorger. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een verklaring van zijn partner overgelegd. Gelet daarop is er geen reden om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
9. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.5 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. De overgelegde verklaring van de partner van eiser doet niet af aan dit oordeel van de rechtbank. Hoewel het begrijpelijk is dat eiser in Nederland voor zijn partner wil zorgen, rustte op eiser eerder een vertrekplicht. Hij heeft daar niet aan voldaan. Weliswaar heeft eiser nu (opnieuw) een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning, maar eiser heeft deze aanvraag ook pas ingediend op het moment dat verweerder al een vlucht voor hem aan het boeken was. Daarnaast kan de partner van eiser een beroep doen op de reguliere zorg in Nederland. Eiser heeft ook geen bewijsstukken overgelegd waaruit anders blijkt. Tot slot acht de rechtbank van belang dat er ook voldoende gronden aanwezig zijn om de inbewaringstelling te rechtvaardigen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bewaring noodzakelijk mogen achten voor de beoordeling van de reguliere aanvraag van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
5 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 november 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.