ECLI:NL:RBDHA:2020:15002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.19616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot de Nigeriaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 10 november 2020 was genomen, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 werd opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring door de eiser niet zijn betwist. De eiser voerde aan dat hij bij een vriend kon verblijven als lichter middel dan bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom bewaring noodzakelijk was. De rechtbank overwoog dat de eiser geen actie had ondernomen om zijn vertrek voor te bereiden en dat hij illegaal tussen Europese landen reisde. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Staatssecretaris zwaarder wogen dan die van de eiser, en dat er geen aanleiding was voor een lichter middel. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19616
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De tolk was verhinderd. Op verzoek van eiser en met toestemming van partijen heeft de zitting deels in het Engels plaatsgevonden en heeft de gemachtigde van eiser vertaald.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1999] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat een lichter middel dan bewaring kan worden toegepast, omdat hij bij zijn vriend kan verblijven. Deze vriend heeft in een verklaring gemeld dat eiser bij hem kan verblijven als hij wordt vrijgelaten. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog gemeld dat deze vriend eiser ook kan helpen met zijn verblijfsvergunning en met een baan in Nederland.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring de belangen van eiser voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Verweerder heeft in de maatregel gemotiveerd dat eiser geen actie heeft ondernomen om zijn vertrek voor te bereiden of mogelijk te maken en dat eiser ook heeft verklaard dat hij een overdracht aan Duitsland wil vermijden. Verweerder motiveert verder dat eiser niet over de middelen beschikt om zelf zijn vertrek te faciliteren en dat hij illegaal reist tussen Europese landen en verschillende personalia opgeeft. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder hieruit concluderen dat een lichter middel niet zal leiden tot een vrijwillig vertrek naar Duitsland of zijn land van herkomst. Wat eiser ter zitting heeft aangevoerd over dat hij bij zijn vriend kan verblijven en dat deze hem kan helpen, maakt dit niet anders gezien de voornoemde omstandigheden. Bovendien volgt de rechtbank verweerder dat uit deze verklaring valt op te maken dat eiser niet de intentie heeft om te vertrekken, maar juist wil werken aan zijn verblijf in Nederland. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het belang van verweerder zwaarder mag wegen dan het belang van eiser en dat verweerder daarom geen lichter middel toe had hoeven passen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.A. Schuman T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.