ECLI:NL:RBDHA:2020:14970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/4683 en AWB 20/4684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van uitstel van vertrek voor minderjarige vreemdeling met medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een minderjarige vreemdeling van Armeense nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, omdat zij vreesde dat terugkeer naar Armenië zou leiden tot een medische noodsituatie. De rechtbank heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat verweerder had geconcludeerd dat de noodzakelijke medische zorg in Armenië beschikbaar was en dat eiseres in staat was om te reizen. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend, die was afgewezen, en haar bezwaar tegen het bestreden besluit was ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 10 november 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de termijn van drie maanden voor medische noodsituaties, zoals vastgesteld in de Vreemdelingencirculaire, ook voor minderjarigen geldt en dat er geen reden was om van deze termijn af te wijken. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat zij in Armenië feitelijk geen toegang heeft tot de benodigde medische zorg. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/4683 en AWB 20/4684
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 17 november 2020 de zaak tussen

[eiseres/verzoekster] , eiseres/verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vreede),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) tot het verlenen van een uitstel voor vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Avakyan.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
2. Eiseres stelt de Armeense nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [2004] . Op 27 maart 2019 heeft zij een aanvraag om uitstel van vertrek ingediend, omdat zij meent dat terugkeer naar Armenië zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw afgewezen, onder verwijzing naar adviezen van het Bureau Medische Advisering (het BMA). Uit het BMA-advies van 17 juni 2019 volgt, voor zover hier van belang, dat eiseres medische klachten heeft ten gevolge van een beperkte nierfunctie. De beperkte nierfunctie leidt tot een te snelwerkende bijschildklier en bloedarmoede. Ook is eiseres bekend met eerdere urineweginfecties en hydronefrose. Eiseres kan reizen. De noodzakelijke medische behandeling om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen, is aanwezig in Armenië. In de aanvullende BMA-adviezen van 28 augustus 2019 en 19 februari 2020 worden deze conclusies van het advies gehandhaafd.
3. Eiseres voert aan dat in het geval van ernstig zieke minderjarige kinderen verweerder in het kader van uitstel van vertrek naar een langere termijn dan drie maanden dient te kijken. Een kind heeft recht op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid en op een zo volwaardig mogelijk leven. Eiseres verwijst naar artikelen 23 en 24 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (VN Kinderrechtenverdrag) en rapporten van de Kinderombudsman en Defence for children. De drie maandentermijn die verweerder toepast volgt ook niet uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Van belang is dat sinds de behandeling in Nederland de waardes van eiseres aanzienlijk zijn verbeterd en gestabiliseerd, terwijl in Armenië onvoldoende vooruitgang kon worden geboekt. Dit volgt uit informatie van [informant] , de behandelaar van eiseres. Verweerder dient dit als zwaarwegend element te betrekken bij de beoordeling. Bovendien is peritoneale dialyse, de beste behandelingsmogelijkheid voor eiseres, niet beschikbaar in Armenië. Verweerder heeft dit ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling, waardoor verweerder op dit punt de beschikking niet zorgvuldig en onvoldoende heeft gemotiveerd. Ten aanzien van het medicijn ferrogluconaat heeft [informant] aangegeven dat dit middel niet staat geregistreerd voor gebruik bij kinderen. Verweerder heeft dit ten onrechte niet voorgelegd aan de BMA-arts en daarom is over dit medicijn ten onrechte een eigen (medisch) oordeel gegeven.
Eiseres betwist verder de feitelijke toegankelijkheid van de medische behandeling in Armenië. Vanwege het escaleren van het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan, wordt alleen nog urgente gezondheidszorg gegeven. Eiseres verwijst ter onderbouwing hiervan naar het reisadvies voor Armenië van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse zaken. Bovendien is de gezondheidszorg ernstig onder druk komen te staan vanwege de oplopende besmettingen met het coronavirus. Eiseres verwijst in dit verband naar verschillende nieuwsartikelen. Eiseres voert daarnaast aan dat gelet op het gemiddeld maandsalaris in Armenië, de maandkosten van medicatie voor eiseres, kosten voor medicatie en medische behandeling voor haar ouders en corruptie binnen de gezondheidszorg het aannemelijk is dat haar ouders de kosten van haar medische behandeling niet kunnen betalen.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) volgt dat verweerder uitstel van vertrek kan verlenen op grond van artikel 64 van de Vw als een vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen of er een reëel risico bestaat op schending om medische redenen van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit paragraaf A3/7.1.3 van de Vc volgt, voor zover hier van belang, dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van EVRM als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is, of aantoonbaar niet toegankelijk is. Onder een medische noodsituatie verstaat verweerder die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
5. De rechtbank ziet geen rechtsgrond voor het oordeel dat in het geval van een minderjarige vreemdeling niet van de hiervoor genoemde termijn van drie maanden kan worden uitgegaan voor de beoordeling of sprake is van een medische noodsituatie. Een langere termijn past ook in het geval van een minderjarige niet bij de beoordeling op grond van artikel 64 van de Vw en het in dat kader gevoerde beleid, omdat het daarbij uitdrukkelijk gaat om de korte termijn. De rechtbank verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 december 2018. [1] De verwijzing van eiseres naar artikelen 23 en 24 van het VN Kinderrechtenverdrag en rapporten van de Kinderombudsman en Defence for children maakt het voorgaande gezien de aard van de procedure niet anders. Deze artikelen houden rekening met verschillend niveau van gezondheidszorg tussen lidstaten en bepalen niet dat de invulling van de genoemde rechten door de lidstaten los van de context staan, in dit geval het verzoek om uitstel van vertrek. Zo lang eiseres in Nederland is, is dat land verantwoordelijk voor de nodige zorg. Als eiseres in Armenië verblijft, gaat de verantwoordelijkheid naar dat land over met de daarbij behorende overdracht. In de onderhavige procedure is geen ruimte voor een beoordeling over de beste mogelijk behandeling. Dat verweerder niet heeft meegewogen dat peritoneale dialyse in Armenië niet beschikbaar is, past dan ook bij de beoordeling op grond van artikel 64 van de Vw. Hemodialyse is wel aanwezig. Eiseres heeft bovendien op dit moment dialyse niet nodig. Ten aanzien van het medicijn ferrogluconaat overweegt de rechtbank dat [informant] , de behandelaar van eiseres, in de brief van 28 mei 2020 heeft aangegeven dat het medicijn niet geregistreerd is voor kinderen, maar dat functioneel gezien daar wel een gelijk effect mee bereikt kan worden. Verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet hoeven voorleggen aan een BMA-arts. Verder is niet in geschil dat een behandeling voor de problemen van eiseres waarmee een medische noodsituatie als hierboven bedoeld kan worden voorkomen, in Armenië wel aanwezig is.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat zij in Armenië feitelijk geen toegang heeft tot de voor haar vereiste medische zorg. Het reisadvies voor Armenië van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse zaken en de nieuwsartikelen zijn daarvoor onvoldoende. De veiligheidssituatie is met het laatste bestand weer veranderd en wellicht verbeterd. Uit de stukken blijkt weliswaar dat medische zorg is afgeschaald, daaruit volgt echter niet dat er voor de problemen van eiseres geen adequate zorg wordt verleend of dat de voor eiseres benodigde behandeling niet meer beschikbaar is. Met betrekking tot de kosten voor de medische behandeling is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat het voor de ouders van eiseres niet mogelijk is om de behandeling te bekostigen zoals zij voorheen ook hebben gedaan. Uit de overgelegde stukken volgt niet dat de ouders van eiseres de benodigde zorg niet, al dan niet met financiële ondersteuning van familie of vrienden, kunnen betalen. [2] Gebleken is dat de ouders van eiseres in Armenië de medische zorg hebben kunnen bekostigen, nadat zij onder andere hun appartementen hadden verkocht. Eiseres heeft de verdere gang van zaken onvoldoende inzichtelijk gemaakt en daarmee niet onderbouwd dat haar ouders na terugkeer niet langer de kosten voor de behandeling kunnen dragen.
7. Eiseres betwist tot slot dat zij heeft afgezien van horen in bezwaar. Op 2 maart 2020 is telefonisch contact geweest met de beslisambtenaar. Eiseres stelt dat hierin is aangegeven dat eiseres gehoord wenst te worden. Gelet op de betrokken belangen had verweerder niet kunnen afzien van het inplannen van een hoorzitting, ook niet in verband met het ontbreken van een schriftelijke kenbaar gemaakte wens om te worden gehoord.
8. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schending van de hoorplicht. Het uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich voordoet. Verweerder heeft met toepassing van onderdeel d van het horen afgezien. Verweerder heeft eiseres verzocht om schriftelijk binnen twee weken aan te geven of zij gebruikt wilde maken van het recht gehoord te worden. Een schriftelijke antwoord hierop is niet gekomen. De stelling dat zij het in een telefoongesprek wel heeft verteld, komt in de stukken niet uit de verf. Hoewel het telefoongesprek door eiseres is bevestigd wat betreft de reactietermijn voor de medische gegevens en tussen verweerder en de gemachtigde van eiseres meermalen is gecorrespondeerd over het uitstellen van de termijnen in afwachting van een reactie op het laatste BMA-rapport, is nergens een bevestiging te vinden van de stelling dat eiseres zelf gehoord wilde worden. De nadruk lag op de medische adviezen. Verweerder mocht op de genoemde grond dan ook van het horen afzien.
9. Overigens acht de rechtbank het ook niet onzorgvuldig dat verweerder eiseres niet op een andere grond heeft gehoord. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat tijdens een hoorzitting een gesprek had kunnen plaatsvinden over een verdeling van de bewijslast inzake de feitelijke toegankelijkheid van de zorg in Armenië, maar verweerder stelt terecht dat het op de weg van eiseres lag om in de bezwaarfase hierover meer aan te voeren, hetgeen niet is gebeurd.
10. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
11. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:988.