ECLI:NL:RVS:2018:4229
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake afgifte document vreemdelingenrecht
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 27 juni 2017 een eerder besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd. De staatssecretaris had op 22 december 2015 een aanvraag van een vreemdeling om afgifte van een document, dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank stelde de staatssecretaris in de gelegenheid om een gebrek in zijn besluit te herstellen, maar de staatssecretaris maakte hier geen gebruik van. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.
In hoger beroep heeft de staatssecretaris zijn standpunt herhaald, maar de rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vreemdeling inmiddels op een andere grondslag rechten kan ontlenen aan het VWEU. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de staatssecretaris geen belang heeft bij het hoger beroep, omdat de vreemdeling nu in aanmerking komt voor de afgifte van het document. De Raad van State oordeelt dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris niet in een gunstiger positie kan komen door de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 worden vastgesteld, en er wordt een griffierecht van € 501,00 opgelegd.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 20 december 2018.