ECLI:NL:RBDHA:2020:14897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
NL20.18915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Egyptische nationaliteit. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Petkovic, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 27 oktober 2020 was genomen. Dit besluit hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 9 november 2020 een zitting gehouden waarbij zowel de eiser als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden van de maatregel niet heeft betwist, maar twijfelt aan het zicht op uitzetting vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelt dat de tijdelijke belemmeringen door corona geen reden zijn om de maatregel van bewaring te schorsen, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de laissez-passer aanvraag niet binnen redelijke termijn zal worden verstrekt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is gekozen dan de inbewaringstelling, en dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser in de overwegingen zijn meegenomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 november 2020 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18915
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Petkovic),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.N. Lorier ).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Egyptische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [2002] .
De bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden van de maatregel niet heeft betwist.
Zicht op uitzetting
4. Eiser trekt in twijfel of er een redelijk vooruitzicht op verwijdering is omdat er door corona tijdelijk geen uitzettingen plaatsvinden.
5. Ten aanzien van het zicht op uitzetting stelt de rechtbank vast dat er een laissez-passer ( LP) aanvraag is ingediend en dat er geen aanwijzingen zijn dat door de aan het coronavirus gerelateerde tijdelijke uitzettingsbelemmeringen het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Egypte ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet op korte termijn kunnen vliegen naar Egypte vanwege corona (vooralsnog) een tijdelijke belemmering.3 Overigens merkt de rechtbank op dat feitelijke uitzetting nog niet aan de orde is, omdat eiser nog geen LP heeft. Er zijn geen aanknopingspunten dat de LP voor eiser niet binnen redelijke termijn zal worden verstrekt. Voor zover aangevoerd als beroepsgrond, slaagt deze niet.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat er onvoldoende is gemotiveerd waarom er niet voor een lichter middel is gekozen. Volgens eiser wordt in de maatregel ten onrechte gesproken over meerdere vertrekgesprekken waarin hij zou aangeven niet mee te willen werken. Deze gesprekken hebben namelijk niet plaatsgevonden. Er zitten ook alleen stukken in het dossier van het laatste vertrekgesprek op 29 oktober 2020. Daarnaast is er een foutieve melding gemaakt dat eiser met onbekende bestemming (MOB) zou zijn vertrokken, want hij verbleef tot 23 oktober 2020 in een AZC.
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.4 In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er onvoldoende is gemotiveerd waarom er geen lichter middel is opgelegd. De maatregel is op dit punt voldoende gemotiveerd en er is ingegaan op de persoonlijke omstandigheden, voor zover aangevoerd. Er wordt in de maatregel
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie onder andere de uitspraak van de RvS van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1141).
4 Onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
verwezen naar het feit dat eiser zich meerdere keren aan het toezicht heeft onttrokken en al eerder niet heeft voldaan aan een terugkeerbesluit, dat in samenhang met zijn afwijzende asielbeschikking is opgelegd. Ook geeft eiser duidelijk aan in het vertrekgesprek van 29 oktober 2020 dat hij niet wil terugkeren en werkt niet mee aan de voorbereiding voor de LP aanvraag. Het feit dat er wordt gesproken over meerdere vertrekgesprekken zonder dat daar stukken van zijn overgelegd doet hier niet aan af. Ook wijst Verweerder tijdens de zitting op gegevens van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) waaruit blijkt dat eiser op 4 maart 2020 MOB is gegaan. Tot slot volgt ook uit de gronden van de maatregel dat er een risico op onttrekking bestaat. Deze gronden zijn inhoudelijk niet bestreden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat een lichter middel niet zal leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 november 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.