ECLI:NL:RBDHA:2020:14860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
NL20.17828
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Libische asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 30 september 2020 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 12 oktober 2020 de zitting gehouden, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk, en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, met name omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de mogelijkheid om bij een kennis te verblijven en zijn medewerking aan de procedures, gewogen, maar heeft geconcludeerd dat de opgelegde maatregel gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft ook de omstandigheden rondom de coronapandemie in overweging genomen, maar oordeelde dat de zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig was aan die in de vrije maatschappij.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 oktober 2020, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17828
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Libische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1995] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. Eiser is een asielzoeker, de grond onder 3a zou daarom niet zo zwaar gewogen moeten worden. Eiser kan verder verblijven bij een kennis op het adres [adres] in [woonplaats] . Eiser kan bovendien werken in Nederland en daardoor kan hij beschikken over middelen van bestaan. Eiser vormt verder geen bedreiging voor de Nederlandse samenleving en hij stelt zich meewerkend op.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden onder 3b en 4f niet heeft betwist.
5. De rechtbank is van oordeel dat de gronden onder 3b en 4f, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring kunnen dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser kan bij een kennis verblijven, hij heeft geen criminele antecedenten en geeft geen overlast. Bovendien dient verweerder gelet op de huidige situatie met Corona terughoudend om te gaan met inbewaringstellingen. De omstandigheden in het detentiecentrum zijn niet optimaal vanwege Corona. Eiser moet 23 uur per dag in zijn cel zitten. Het is moeilijk voor hem om geen contact met anderen te hebben. Tijdens het uur per dag dat hij buiten zijn cel verblijft, is het moeilijk om afstand te houden van anderen. Daarnaast is gewezen op de medische omstandigheden en is de daar geboden zorg niet hetzelfde als in de samenleving. Aan eiser had een meldplicht opgelegd kunnen en moeten worden.
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.3 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Eisers medische omstandigheden zijn meegewogen in de maatregel. Verweerder overweegt terecht dat de zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de zorg in de vrije maatschappij. Eiser is al een jaar ten onrechte in Nederland, omdat hij naar eigen zeggen het advies kreeg dat het in Nederland beter is dan in Italië. Verweerder heeft gelet op het voorgaande geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel dan de inbewaringstelling op te leggen. Er worden verder preventieve maatregen door de Dienst Justitiële Inrichtingen genomen om de verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Eisers eventuele klachten met betrekking tot de detentieomstandigheden dient hij bij het detentiecentrum naar voren te brengen. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 oktober 2020

Documentcode: [documentnummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.