ECLI:NL:RBDHA:2020:14857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
NL20.17852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Spaanse vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 oktober 2020 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, eiser in deze procedure, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 12 oktober 2020 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting zou belemmeren. Eiser voerde aan dat de ongewenstverklaring niet in het dossier zat en dat er lichtere middelen beschikbaar waren dan inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat verweerder terecht geen lichter middel had gekozen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 oktober 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17852
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B. Snoeij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.S. van Wezel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Spaanse nationaliteit en hij is geboren op [1978] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Vw of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Vw;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser voert aan dat voor zover de ongewenstverklaring niet in het dossier zit, de tegengeworpen gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de ongewenstverklaring van 25 juni 2019 in het digitale dossier zit. De gronden onder 3a en 3h zijn daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Deze gronden kunnen, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser heeft een identiteitskaart en hij heeft € 300,- tot zijn beschikking. Dit is voldoende om in afwachting van de vlucht bij vrienden te verblijven. Aan eiser had een meldplicht opgelegd kunnen worden.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.3 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Ter zitting is gebleken dat eiser de
€ 300,- niet tot zijn beschikking heeft. Eiser heeft ter zitting immers verklaard dat hij het geld alleen bij een bank van Western Union kan opnemen. Ook vraagt hij om een vergoeding om vanuit de luchthaven in Barcelona naar het centrum te reizen, omdat hij geen geld tot zijn beschikking heeft. Ook dit duidt er op dat hij niet over voldoende middelen beschikt om in afwachting van zijn geplande uitzetting (op 13 oktober 2020) in Nederland te verblijven. Dat eiser een Spaanse identiteitskaart heeft, is onvoldoende om te oordelen dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.