ECLI:NL:RBDHA:2020:14855
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Spanje en risico op eergerelateerd geweld
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Erik, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. K. Elias, heeft de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, met als argument dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 17 november 2020 heeft eiseres, via een telefoonverbinding, haar standpunten toegelicht. Eiseres heeft betoogd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat dit zou moeten leiden tot de conclusie dat overdracht naar Spanje ontoelaatbaar is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat het aan eiseres is om aan te tonen dat dit in haar geval niet mogelijk is. Eiseres is hierin niet geslaagd.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de Spaanse autoriteiten actie ondernemen naar aanleiding van klachten over het uitsluiten van Dublinterugkeerders van opvang en dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de opvang. Eiseres heeft ook een risico op eergerelateerd geweld aangevoerd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder dit risico speculatief heeft genoemd en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Spaanse autoriteiten haar niet kunnen beschermen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder alle omstandigheden in samenhang heeft meegewogen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.