uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.15701 en NL20.15690
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Jankie),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 24 augustus 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst voor het uitwisselen van nadere stukken. Verweerder heeft op diezelfde dag nog een nader stuk overgelegd. Eiser heeft hier op gereageerd. De rechtbank heeft op 2 september 2020 het onderzoek gesloten.
1. Eiser stelt dat hij de Egyptische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1987] .
Over bestreden besluit 1 (NL20.15701)
2. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit van 18 augustus 2020 onrechtmatig is, omdat het eerdere terugkeerbesluit van 31 december 2017 nog van kracht is.
3. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat eiser geen belang heeft bij zijn beroep tegen het terugkeerbesluit van 18 augustus 2020, omdat het terugkeerbesluit uit 2017 nog van kracht is.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Als sprake is geweest van een wijziging van de vertrektermijn, is het nieuwe terugkeerbesluit wel gericht op rechtsgevolg. Dat is hier het geval, omdat verweerder met het tweede terugkeerbesluit (van 18 augustus 2020) de vertrektermijn van 28 dagen heeft verkort tot nul dagen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 juli 20131, is het thans bestreden terugkeerbesluit daarom op rechtsgevolg gericht en aan te merken als een besluit.
5. Eiser voert verder aan dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden, omdat hem bij het gehoor voor het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod ten onrechte is verteld dat hij zich op eigen kosten tot een raadsman kan wenden. Er was een piketadvocaat beschikbaar die aanwezig kon zijn bij het gehoor.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In het ‘Proces-verbaal van gehoor TKB en inreisverbod’ van 18 augustus 2020 staat vermeld dat eiser is geïnformeerd over het feit dat hij zich, op eigen kosten, tot een raadsman kan wenden, zodat die eiser kon bijstaan bij het gehoor. In het ‘Proces-verbaal van bevindingen’ van 28 augustus 2020 heeft verweerder verduidelijkt dat eiser tegelijkertijd is gehoord over de maatregel van bewaring, het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Eiser is toen medegedeeld dat hij zich kan laten bijstaan door zijn piketadvocaat, de heer mr. S. Jankie. Eiser heeft toen verklaard dat hij geen advocaat bij het gehoor wilde. Dit is vervolgens doorgegeven aan de heer mr. S. Jankie. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers recht op rechtsbijstand niet is geschonden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiser voert verder aan dat het terugkeerbesluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat verweerder zonder nadere motivering de zware en de lichte gronden aan het terugkeerbesluit ten grondslag heeft gelegd.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het terugkeerbesluit niet heeft vermeld welke feiten en omstandigheden de gronden onderbouwen. Het terugkeerbesluit is op dit punt dan ook onvoldoende gemotiveerd. Anders dan in de uitspraak van de ABRvS van 9 oktober 20192, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).3 De reden hiervoor is dat de rechtbank hieronder in rechtsoverweging 16 oordeelt dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is. Gelet daarop bestaat er geen nauwe samenhang tussen het separate terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring. De maatregel van bewaring wordt namelijk geacht nooit te hebben bestaan. Verweerder had dan ook in het terugkeerbesluit de lichte en zware gronden moeten motiveren. Het beroep gericht tegen het terugkeerbesluit is daarom gegrond. Nu de rechtbank het terugkeerbesluit