ECLI:NL:RVS:2013:BZ8705

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201112886/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • N. Verheij
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank in vreemdelingenzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 16 november 2011 het beroep van de vreemdeling tegen een terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling was door de minister voor Immigratie en Asiel op 24 maart 2011 opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen belang had bij de beoordeling van het beroep, omdat hij onder de Dublinverordening viel, waardoor een terugkeerbesluit niet nodig zou zijn. De vreemdeling ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geen belang had bij de beoordeling van het terugkeerbesluit.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het belang bij de beoordeling van het terugkeerbesluit niet alleen lag in de mogelijkheid om de vreemdeling in bewaring te stellen, maar ook in de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit, zoals de verplichting om Nederland of de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en de mogelijkheid van een inreisverbod voor vijf jaar. De Afdeling oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde en dat het hoger beroep kennelijk gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd alsnog gegrond verklaard.

De Afdeling vernietigde het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 3 augustus 2011, omdat de staatssecretaris niet bevoegd was om het terugkeerbesluit te nemen. De Afdeling herroepte het terugkeerbesluit van 24 maart 2011 en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 26 maart 2013.

Uitspraak

201112886/1/V3.
Datum uitspraak: 26 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 16 november 2011 in zaak nr. 11/27912 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit).
Bij besluit van 3 augustus 2011 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 november 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
3. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2011 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.1. Aan de niet-ontvankelijkverklaring heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep. Redengevend daarvoor is volgens de rechtbank dat de vreemdeling onder het toepassingsbereik van de Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2003 tot vaststelling van criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublinverordening) valt, waarmee toepassing van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) is uitgesloten en een terugkeerbesluit derhalve niet nodig was om de vreemdeling in bewaring te stellen.
3.2. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank niet onderkend dat het belang bij de beoordeling van het terugkeerbesluit niet louter is gelegen in de mogelijkheid de vreemdeling in bewaring te stellen, maar tevens kan zijn gelegen in bijvoorbeeld het aanvechten van het aan dat besluit verbonden rechtsgevolg dat de vreemdeling Nederland, dan wel de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten, of in de mogelijkheid dat het terugkeerbesluit in de toekomst ingevolge artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 mede ten grondslag zal worden gelegd aan een inreisverbod voor de duur van vijf jaar. Reeds hierom heeft de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling het volgende.
5. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is genomen.
5.1. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder "terugkeerbesluit" verstaan de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, vaardigen de lidstaten, onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) dient de vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de in artikel 62 bepaalde termijn.
Ingevolge artikel 62, eerste lid, zoals dat gold ten tijde van belang, dient de vreemdeling, nadat het rechtmatig verblijf is geëindigd, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
Ingevolge het derde lid, zoals dat gold ten tijde van belang, dient, in afwijking van het eerste lid, de vreemdeling wiens rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder i, is geëindigd; die onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft gehad; of wiens aanvraag is afgewezen binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal dagen en die reeds eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 heeft ingediend, Nederland onmiddellijk te verlaten.
5.2. Onweersproken is dat de vreemdeling op 1 augustus 2011 op grond van de Dublinverordening aan de Italiaanse autoriteiten is overgedragen.
5.3. Naar volgt uit onder meer de uitspraken van de Afdeling van 13 juli 2011 in zaak nr. 201103206/1/V3 en van 24 januari 2013 in zaak nr. 201207445/1/V3 is de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing op een door een lidstaat van de Europese Unie aan een andere lidstaat gericht verzoek tot overname of terugname van een vreemdeling op grond van de Dublinverordening, dan wel op een in de Dublinverordening geregelde verwijdering van een vreemdeling.
Als gevolg daarvan is de toepassing van artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn uitgesloten, zodat de staatssecretaris niet op grond van een richtlijnconforme interpretatie van voormelde artikelen 61, eerste lid, en 62, derde lid, van de Vw 2000 krachtens deze bepalingen een terugkeerbesluit kon nemen.
6. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2011 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Omdat voor de staatssecretaris de bevoegdheid ontbrak het terugkeerbesluit te nemen, zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak voorzien en dat besluit herroepen.
7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 16 november 2011 in zaak nr. 11/27912;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 3 augustus 2011, kenmerk "2753841275/Decos uit 2011/2912";
V. herroept het terugkeerbesluit van 24 maart 2011;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Wijker-Dekker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2013
562.