ECLI:NL:RBDHA:2020:14819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
NL20.18270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Tunesische nationaliteit heeft. Eiser is op 5 september 2020 in bewaring gesteld en op 16 september 2020 is deze maatregel opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de argumenten van eiser en verweerder gewogen.

Eiser stelt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, onder andere vanwege de onduidelijkheid over de aanvraag van een laissez passer en de impact van de coronamaatregelen. Hij heeft ook aangevoerd dat hij mishandeld is in het detentiecentrum, wat volgens hem een nieuwe belangenafweging rechtvaardigt. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft echter betoogd dat er voldoende voortvarendheid is in de uitzettingsprocedure en dat er zicht op uitzetting aanwezig is, aangezien er meerdere vertrekgesprekken hebben plaatsgevonden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet langer gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 oktober 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18270
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walther), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M. Rozema).

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 september 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Tunesische nationaliteit heeft en is geboren op [1985] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 30 september 2020 (in de zaak NL20.17091) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep
wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Het is volgens eiser onduidelijk hoe lang de aanvraag om een laissez passer (lp) zal gaan duren en of en wanneer een lp verstrekt zal worden. Mede gelet op de toename van het aantal corona besmettingen, moet worden aangenomen dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Verder blijkt volgens eiser dat er tot nu toe slechts twee vertrekgesprekken, op 9 en 18 september 2020, zijn gevoerd met eiser. Omdat eiser sinds 5 september 2020 van zijn vrijheid is beroofd, moet volgens eiser worden aangenomen dat verweerder met onvoldoende voortvarendheid werkt aan zijn uitzetting.
Daarnaast benadruk eiser dat hij onlangs ernstig is mishandeld in het detentiecentrum te Rotterdam. Eiser merkt daarbij op dat hij daar mogelijk blijvend letsel aan heeft overgehouden. In verband daarmee is zijn regievoerder benaderd en verzocht om een nieuwe belangenafweging te maken met betrekking tot het voortduren van de maatregel van bewaring. De regievoerder heeft tot nu toe niet gereageerd op dat verzoek en niet is gebleken dat een belangenafweging is gemaakt. Gelet hierop moet worden aangenomen dat het voortduren van de maatregel niet langer gerechtvaardigd is te achten.
5. Verweerder merkt als allereerst op dat eiser van 5 september 2020 tot 16 september 2020 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59b van de Vw. Pas na de omzetting van de inbewaringstelling op 16 september 2020 was het voor verweerder mogelijk om aan de uitzetting van eiser te werken, omdat de inbewaringstelling toen het doel kreeg om eiser uit te zetten. Op 14 oktober 2020 heeft nog een vertrekgesprek plaatsgevonden met eiser. Doordat er maandelijks een vertrekgesprek met eiser wordt gehouden en er maandelijks wordt gerappelleerd in de lopende lp-aanvraag, zodat er voldoende voortvarend wordt gehandeld aan de uitzetting. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat zicht op uitzetting aanwezig is. De Tunesische autoriteiten hebben niet aangegeven dat er geen lp zal worden afgegeven aan eiser. Omdat er geen lp of geldig paspoort voorhanden is, is het daadwerkelijk vliegen ook nog niet aan de orde en staan de reisbeperkingen nu niet in de weg aan het aannemen van het zicht op uitzetting. Verder is er slechts ruim een maand verstreken sinds aan de uitzetting kan worden gewerkt. Verweerder wijst verder op de wettelijke plicht die op eiser rust om actief medewerking te verlenen aan zijn vertrek, waaraan hij niet voldoet.
Verder brengt verweerder naar voren dat volgens de overgelegde medische informatieverstrekking er op 3 oktober 2020 een incident met eiser heeft plaatsgevonden in het decentiecentrum, waarbij hij verwondingen heeft opgelopen. Eiser heeft hiervoor een medische behandeling gehad en is in de gelegenheid gesteld om aangifte te doen. Het incident, de medische behandeling en de aangifte vallen onder detentieomstandigheden en hebben geen directe invloed op het terugkeerproces, zodat eiser met zijn klachten terecht kan bij het detentiecentrum. Verweer verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 10 december 20101. Het maken van een nieuwe belangenafweging vanwege het incident, is volgens verweerder daarom niet aan de orde.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De rechtbank verwijst allereerst naar wat zij heeft overwogen in de vorige uitspraak van 30 september 2020 (in de zaak NL20.17091)
over het zicht op uitzetting en de (tijdelijkheid van de) coronaperikelen en ziet geen aanleiding nu anders te oordelen. Daaraan voegt de rechtbank toe dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op 23 september 2020 een lp-aanvraag heeft ingediend bij Tunesische autoriteiten. Niet is gebleken dat de Tunesische autoriteiten al op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp voor eiser te zullen verstrekken. Eisers stelling dat het onduidelijk is hoe lang de lp-aanvraag zal gaan duren, of en wanneer een lp verstrekt zal gaan worden, leidt evenmin tot de conclusie dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder voor de duur van het onderzoek afhankelijk is van de door de betreffende autoriteiten voorgestane werkwijze.
Verder blijkt dat verweerder meerdere vertrekgesprekken heeft gevoerd met eiser, voor het laatst op 14 oktober 2020. De rechtbank overweegt dat verweerder niet meer uitzettingshandelingen had hoeven te verrichten dan hij heeft gedaan. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel niet langer gerechtvaardigd is te achten. Dat de regievoerder niet heeft gereageerd op het verzoek van eiser om een belangenafwegingen te maken, leidt – gelet op de toelichting van verweerder – niet tot een ander oordeel. Verder zijn er geen feiten of omstandigheden die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. Het eiser overkomen incident, de medische behandeling en de aangifte zijn detentieomstandigheden waarvoor eiser bij het detentiecentrum moet zijn. Verder weegt mee dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting. Hij heeft op geen enkele manier onderbouwd op welke wijze hij wel inspanningen heeft verricht om aan een reisdocument te komen. Ook deze omstandigheid heeft niet tot een nieuwe belangenafweging hoeven leiden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van H. Achrak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.