ECLI:NL:RBDHA:2020:14766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
NL20.17139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Sahin, een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. N. Hamzaoui, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had eerder in Italië een asielaanvraag ingediend en de Italiaanse autoriteiten hadden ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag.

Eiser voerde aan dat Italië niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij het risico op refoulement naar Nigeria aanzienlijk hoog achtte. Hij stelde dat hij in Italië mishandeld was vanwege zijn seksuele geaardheid en dat de opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten in Italië onvoldoende waren. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de verantwoordelijkheden van Italië. Eiser slaagde er niet in om aannemelijk te maken dat Italië niet voldeed aan zijn internationale verplichtingen.

De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te worden genomen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Fijnheer in aanwezigheid van griffier mr. S. Westerhof. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 oktober 2020 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17139
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E. Sahin),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

In het besluit van 17 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.17140, plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser daar eerder een asielaanvraag heeft ingediend. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ten eerste voert eiser aan dat het risico op refoulement aanzienlijk hoog, omdat niet valt uit te sluiten dat Italië hem zal terugsturen naar Nigeria. Hij is in Italië uitgeprocedeerd en de Italiaanse autoriteiten hebben zijn asielaanvraag afgewezen. Ten tweede voert eiser aan dat hij in Italië geen adequate bescherming heeft gehad. Hij is daar mishandeld vanwege zijn seksuele geaardheid. Ten slotte voert eiser aan dat de opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten in Italië te wensen overlaat. Hij verwijst hiervoor naar het SFH/OSAR rapport van 21 januari 2020.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Italië heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het uitgangspunt is dat ten aanzien van de lidstaten kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent onder andere dat verweerder ervan uit mag gaan dat Italië zich aan de Verdragsverplichtingen en de verplichtingen uit de toepasselijke richtlijnen houdt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit niet klopt. Daarin is eiser niet geslaagd.
5. Met het door eiser aangehaalde SFH/OSAR rapport heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er structurele gebreken zijn in Italië wat betreft de opvangvoorzieningen. Hoewel uit het aangehaalde rapport volgt dat het niet makkelijk is voor Dublinclaimanten in Italië, volgt hieruit niet dat het onmogelijk is om opvang te krijgen. Daar komt bij dat de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken het door eiser aangehaalde rapport ook heeft beoordeeld en hierin geen aanleiding zag om te concluderen dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan1.
6. Dat Italië zich schuldig zal maken aan (indirect) refoulement, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Met het claimakkoord heeft Italië namelijk gegarandeerd dat een toekomstige asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen. Het is dus niet aannemelijk dat eiser bij zijn aankomst in Italië zonder beoordeling van zijn asielaanvraag zal worden uitgezet naar Nigeria. Er zijn geen aanwijzingen dat Italië zich in dit verband niet houdt aan zijn internationale verplichtingen, waaronder het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat de Italiaanse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen beschermen. Om aan te nemen wat eiser stelt, heeft de rechtbank onderbouwing nodig. Bijvoorbeeld stukken waaruit blijkt dat de Italiaanse autoriteiten hebben geweigerd eiser te beschermen of zijn aangifte in behandeling te nemen. Ook heeft eiser geen algemene openbare bronnen overgelegd waaruit blijkt dat de Italiaanse autoriteiten naar aanleiding van een aangifte geen bescherming willen of kunnen bieden.
8. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag van eiser dan ook niet in behandeling hoeven nemen. De beroepsgronden slagen niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr.
S. Westerhof, griffier.
1 Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
5 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1850) en 2 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2128).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.