ECLI:NL:RBDHA:2020:14699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
20/3142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke dwangsomkwestie

In deze zaak hebben eisers, drie Syrische nationaliteiten, een verzoek ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. Na bezwaar en een uitspraak van de rechtbank op 5 september 2019, waarbij een dwangsom van € 100,- per dag werd opgelegd, heeft de Staatssecretaris uiteindelijk mvv's verleend. Echter, in een later besluit van 20 maart 2020 heeft de Staatssecretaris het dwangsombesluit ingetrokken en een nieuwe dwangsom vastgesteld op € 4.600,-. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 19 november 2020 uitspraak gedaan en zich onbevoegd verklaard. De rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd is om de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom vast te stellen, aangezien deze door een andere rechtbank was opgelegd. De rechtbank verwijst naar artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht, waaruit blijkt dat de bestuursrechter niet bevoegd is om deze dwangsom te beoordelen. Eisers dienen zich tot de burgerlijke rechter te wenden voor geschillen over de hoogte van de dwangsom. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, gezien de onbevoegdheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3142
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2020 in de zaak tussen
[eiser 1] , geboren op [1993] , [eiser 2] , geboren op [1995] en [eiser 3] , geboren op [1997] , allen van Syrische nationaliteit,eisers
V-nummers: [V-nummer] ; [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Jansen).

Inleiding en procesverloop

Eisers hebben verzocht om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Deze aanvraag heeft verweerder afgewezen in een besluit van 27 augustus 2018. Hiertegen hebben eisers op 6 september 2018 bezwaar gemaakt.
Op 27 juni 2019 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar.
Bij uitspraak van 5 september 2019 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en heeft verweerder opgedragen binnen zes weken alsnog een besluit op het bezwaar te nemen. Daarbij legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag dat die termijn overschreden wordt tot een maximum van € 15.000,-.
Bij besluit van 25 november 2019 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Op 3 maart 2020 heeft verweerder het besluit van 25 november 2019 ingetrokken en aan eisers meegedeeld dat opnieuw op het bezwaar zal worden beslist.
Bij besluit van 11 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en aan eisers mvv’s in het kader van nareis verleend. Ook heeft verweerder in dit besluit naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 5 september 2019 een dwangsom vastgesteld ter hoogte van € 14.400,-.
Bij besluit van 20 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het dwangsombesluit van 11 maart 2020 ingetrokken en een nieuw dwangsombesluit genomen. In dit besluit wordt een dwangsom toegekend ter hoogte van € 4.600,-.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020. Eisers zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eisers hebben gronden aangevoerd tegen de vaststelling van de hoogte van de door verweerder verschuldigde dwangsom. De rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Utrecht heeft aan zijn uitspraak van 5 september 2019 een dwangsom verbonden op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Uit deze bepaling, de wetgeschiedenis [1] en de jurisprudentie hierover [2] volgt dat de bestuursrechter niet bevoegd is om de verschuldigdheid en hoogte vast te stellen van een door een rechtbank aan haar uitspraak verbonden nadere dwangsom. Een dergelijke dwangsom kan ten uitvoer worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eisers kunnen zich voor de beslechting van het geschil over de hoogte van de verschuldigde dwangsom tot de burgerlijke rechter wenden.
3. De rechtbank is daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 51
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1152 en van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1657.