ECLI:NL:RBDHA:2020:14646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
NL20.17186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe feiten of bevindingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Armeense nationaliteit, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag bij besluit van 18 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser geen nieuwe feiten of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Eiser had eerder aanvragen ingediend die waren afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de nieuwe documenten die eiser had overgelegd, niet authentiek konden worden vastgesteld. Tijdens de zitting op 5 oktober 2020 heeft eiser verklaard dat hij nieuwe bewijsstukken had, waaronder documenten over een inval in zijn ouderlijke woning en het overlijden van zijn vader. De rechtbank concludeerde echter dat de authenticiteit van deze documenten niet was vastgesteld en dat de verklaringen van eiser niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook overwogen dat verweerder niet verplicht was om een Individueel Ambtsbericht aan te vragen, gezien de eerdere vastgestelde ongeloofwaardigheid van het asielrelaas. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en bevestigd dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.17186

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Langenberg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.E.A. Bakker).

ProcesverloopBij besluit van 18 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Avakyan-Gouloyan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Armeense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1985] .
2. Eiser heeft eerder aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft de laatste aanvraag bij besluit van 21 maart 2019 afgewezen, omdat zijn asielrelaas niet geloofwaardig werd geacht. Dat besluit staat in rechte vast.
3. Op 8 januari 2020 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De authenticiteit van de nieuwe documenten kan niet worden vastgesteld. Het is aan eiser om de authenticiteit te onderbouwen. Er is volgens verweerder geen reden tot het opstarten van een individueel ambtsbericht.
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw niet-ontvankelijk worden verklaard, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
5. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. [1] Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd. Er doen zich in beginsel geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden voor als de authenticiteit van de documenten, waarop een opvolgende asielaanvraag wordt gebaseerd, niet is vastgesteld. [2] Het ligt op de weg van de vreemdeling om de authenticiteit van de aan de opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde documenten aan te tonen. Verweerder kan de vreemdeling weliswaar tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, maar dit doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling.
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij in het bezit is van nieuwe bewijsstukken ter onderbouwing van zijn asielrelaas en hij stelt zich op het standpunt dat hij met deze documenten een begin van bewijs heeft geleverd. Dit zijn volgens eiser nieuwe elementen en bevindingen op grond waarvan de herhaalde aanvraag is ingediend. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er een inval heeft plaatsgevonden in zijn ouderlijke woning, waarbij zijn moeder is mishandeld en naar eiser is gezocht. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser vijf documenten overgelegd, te weten twee stukken over de inval bij zijn moeder, drie stukken over het overlijden van zijn vader en de verzendenveloppen vanuit Armenië met officiële stempels daarop van de Armeense politie en het Armeense onderzoeksbureau.
7. De rechtbank stelt vast dat de authenticiteit van de documenten niet is vastgesteld. Hierbij gaat het alleen om de documenten over de gestelde mishandeling van de moeder van eiser. De andere documenten, die betrekking hebben op het overlijden van zijn vader, zijn niet door Bureau Documenten te beoordelen. Omdat de authenticiteit niet kan worden vastgesteld, betekent dit dat geen sprake is van nieuwe feiten of bevindingen die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder is ook ingegaan op de inhoud van de documenten en eisers verklaringen daarover. De verklaringen die eiser hierover heeft afgelegd zijn afkomstig van zijn moeder en kunnen volgens verweerder niet worden meegenomen in de beoordeling, omdat dit geen objectief verifieerbare bron betreft. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat dit geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een ander licht werpen op het asielrelaas. Eisers beroepsgrond treft geen doel.
8. Hoewel de authenticiteit van de documenten over het overlijden van de vader van eiser niet is vast te stellen, is verweerder ook op de inhoud van die documenten ingegaan. Verweerder heeft gemotiveerd waarom dit niet tot een andere kijk op het asielrelaas leidt. Ook hier stelt de rechtbank vast dat wat eiser hier tegenin heeft gebracht onvoldoende is. Verweerder heeft hierover dan ook niet ten onrechte geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de dood van de vader van eiser verband houdt met de door eiser gestelde problemen, omdat in het verslag van het (forensisch) onderzoek staat dat er sprake is van een natuurlijke doodsoorzaak en het overlijden van eisers vader niet te maken heeft met een misdaad. Verweerder heeft ook de verklaringen van eiser over wat volgens hem de echte doodsoorzaak van zijn vader is, tegen de achtergrond dat verweerder eisers asielrelaas eerder ongeloofwaardig heeft geoordeeld, niet als nieuwe feiten of omstandigheden hoeven aannemen. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen vinden dat eisers informatie van zijn familie afkomstig is en daarom niet uit een objectief verifieerbare bron. Eisers beroepsgrond op dit punt treft geen doel.
9. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder een Individueel Ambtsbericht kan vragen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken en kan laten onderzoeken of de overgelegde documenten inderdaad afkomstig zijn uit Armenië. Onderzoek door Bureau Documenten heeft immers uitgewezen dat er geen oordeel is te geven over de authenticiteit. Het is onzorgvuldig om deze bewijslast bij eiser neer te leggen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder toereikend heeft gemotiveerd dat hij, mede gelet op de eerder vastgestelde ongeloofwaardigheid van het asielrelaas geen aanleiding heeft hoeven zien om een Individueel Ambtsbericht te vragen.
11. Eiser voert tot slot het volgende aan om te onderbouwen dat zich bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw voordoen. Hij beroept zich op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998. [3] Volgens eiser volgt uit door hem overgelegde documenten onmiskenbaar dat hij wordt gezocht door de Armeense autoriteiten en loopt hij bovendien bij gedwongen terugkeer een reëel risico op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling gelet op het Ambtsbericht over Armenië van 3 oktober 2020 over het conflict tussen Azerbeidzjan en Armenië over de regio Nagorno-Karabach.
12. De rechtbank overweegt dat de bestuursrechter ondanks een niet-ontvankelijkverklaring moet beoordelen of zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden voordoen als bedoeld in het arrest Bahaddar. Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, als wat de vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat uitzetting van die vreemdeling schending zou opleveren van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank ziet evenwel geen grond voor het oordeel dat het in eisers situatie gaat om een situatie als omschreven in paragraaf 45 van het arrest van Bahaddar. De beschrijving van de veiligheidsrisico’s bij reizen naar Armenië op www.nederlandwereldwijd.nl van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 3 oktober 2020, waarnaar eiser heeft verwezen als ware het een Ambtsbericht, leidt evenmin tot het oordeel dat sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in dat arrest.
13. De slotsom is dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag.
14. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid vanmr. R.G. Kamphof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1759
2.ABRvS van 17 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2394
3.nr. 145/1996/764/965 (Bahaddar tegen Nederland), ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494