ECLI:NL:RBDHA:2020:14572
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van vergoedingen in samenhangende bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De eiser, vertegenwoordigd door mr. [eiser], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand, waarin de vergoeding voor rechtsbijstand opnieuw werd vastgesteld. Dit besluit volgde op eerdere besluiten van 9 augustus 2019, waarin de vergoeding werd aangepast vanwege samenhang met een andere zaak. De Raad voor Rechtsbijstand weigerde de gedeclareerde kilometers te vergoeden, omdat deze al eerder waren vergoed in een andere procedure. Het bestreden besluit van 25 november 2019 verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond.
Tijdens de zitting op 19 mei 2020, die via videoconferentie plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De eiser betoogde dat er geen sprake was van samenhang tussen de procedures, omdat de rechtsvragen en feitencomplexen verschilden. De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 11 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) zaken als samenhangend kunnen worden beschouwd als ze gelijktijdig zijn behandeld en er inhoudelijke samenhang is. De rechtbank concludeerde dat de zaken naar hun aard verknocht waren, ondanks dat ze niet identiek waren, en dat de Raad voor Rechtsbijstand op goede gronden de vergoedingen had kunnen bijstellen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen professionele externe rechtsbijstand was ingeschakeld. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog gepubliceerd worden op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.